‘Een nieuwe lei, alstublieft.’ De personages in Vrijdag van Hugo Claus wringen zich in alle emotionele bochten om hun leven weer op te pakken, nadat George is veroordeeld voor incest met zijn dochter. In regie van Michel Sluysmans leidt het tot een stroperige en taaie toneelavond, die volstrekt in het midden laat waarom deze voorstelling moest worden gemaakt.

Nochtans zijn er genoeg inhoudelijke aanknopingspunten: Vrijdag (1969) gaat over schuld en vergeving na grensoverschrijdend gedrag, en de vraag of dat überhaupt mogelijk (of wenselijk) is. Het stuk vangt aan als George vervroegd vrijkomt uit de gevangenis en na drie jaar zijn vrouw Jeanne weer treft, die onlangs een kind heeft gekregen van de buurman. George wendt die affaire aan om in het reine te komen met zichzelf en zijn vrouw.

Welk perspectief Sluysmans op de personages wil bieden, blijft diffuus. George (Fedja van Huêt) is een opvliegerige man die zichtbaar worstelt met zijn schuldvraag, maar ook de onhebbelijke neiging heeft om zichzelf te slachtofferen. Die twee kanten worden door Van Huêt meteen in de openingsscène uiteengezet en vervolgens zien we zijn personage zich daar ruim twee uur tot verhouden – zonder dat daar veel nuance of ontwikkeling uit naar voren komt. Jeanne (Anniek Pheifer) kampt, in mindere mate uiteraard, met haar eigen schuld en lijkt zich bij voorbaat voorgenomen te hebben alles aan te wenden om haar man te vergeven.

Dat is exemplarisch: de lichtzinnigheid waarmee de personages het voorval tussen George en zijn dochter (we hebben het wel over incest!) aanvliegen, is vaak ronduit absurd: de televisieprogrammering maakt doorgaans meer emotie bij het tweetal los. Dat zou natuurlijk een interessante dramatische dubbelheid kunnen impliceren, wegkijkgedrag als strategie om een onbevattelijke pijn niet onder ogen te komen of een confrontatie uit te stellen – maar dan zou de onderliggende emotie op enig moment wel aan de oppervlakte moeten komen.

Sluysmans koos er bovendien voor om de taal die Claus zijn personages meegaf, nagenoeg intact te houden. Dat pakt niet goed uit: het volvette, morsige Vlaams-achtige dialect, klinkt vreemd en onnatuurlijk bij deze acteurs. In plaats van dat de taal hen ontglipt en met ze aan de haal gaat, komt er een vreemd soort nadruk op de woordkeuze en het construct van de zinnen te liggen: deze mensen formuleren juist heel nauwgezet en bewust, wat zich slecht verhoudt tot de impulsiviteit waarmee ze suggereren te praten. Door de gekunsteldheid van de taal lijkt de voorstelling op momenten haast een (ongepaste) persiflage op het arbeidersmilieu waartoe het echtpaar behoort.

Doordat de personages al vrij snel in de grondverf staan en er vervolgens weinig nieuwe of tegenstrijdige motieven geïntroduceerd worden, voelt de voorstelling als geheel statisch aan. De introductie van buurman Erik (Sander Plukaard) op het toneel zou voor een spannende dynamiek kunnen zorgen, maar het brengt George en Jeanne per saldo nauwelijks uit evenwicht.

Dat gebeurt eigenlijk alleen in de koortsige flashbacksequentie tussen George en zijn dochter Christiane (Frieda Barnhard), die daarmee met afstand het spannendst en het meest meerduidig is. Barnhards Christiane is geen dartelende puber, maar een intelligente vrouw die zich categorisch afzet tegen het milieu waarin ze opgroeide, en waar haar ouders symbool voor zijn komen te staan. Daarnaast is zo ook, altijd, het kind van haar vader, en dat is het grondrecht dat George geschonden heeft. Dat weet hij: in ijzingwekkend stil spel verenigt Van Huêt begeerte en intense angst in hetzelfde moment. De dreiging die dan uitgaat van Christianes aanwezigheid, mis je in de eenduidige, kabbelende scènes daaromheen.

Foto: Ben van Duin