Drie plastic kuipstoeltjes, een rolkoffer, goudpalm én zijn mobiele telefoon. Meer heeft de enthousiaste storyteller Soufiane Moussouli (30) niet nodig om te reizen van een Ajax-huldiging op het Museumplein naar een taxirit door Tanger en van het vliegveld in Tel Aviv naar de Klaagmuur in Jeruzalem. Moeiteloos neemt hij zijn publiek mee in de verbeelding van zijn graafwerk naar het waarom van de haat tussen Joden en moslims. Moussouli doet dit aan de hand van de oprechte twijfels en energieke belevenissen van een Nederlands-Marokkaanse jongen. Brahim komt er tijdens Volgens mij ben ik een Jood steeds meer achter dat hij met zijn jeugdig antisemitisme eigenlijk zichzelf verloochent. En daarmee ook nog de liefde van zijn leven misloopt.

In een ontwikkeltraject onder de vlag van Black Sheep Can Fly (de club van theatermaker Saman Amini, Nima Mohaghegh & Christine de Jager) heeft Moussouli met schrijfster Maaike Bergstra en regisseur Ada Ozdogan een innemende en toegankelijke monoloog gemaakt als een soort DNA-test van de Marokkaanse wortels van een jonge Ajax-fan.

Met zijn schoolvrienden Mo, Fouad en Samet is Brahim gewend vette grappen te maken over hun Joodse klasgenoot. De dubbelhartigheid van die naïeve vorm van antisemitisme dringt pas tot Brahim door als hij uitzinnig staat te hossen op het Museumplein, wachtend op zijn voetbalhelden uit de hoofdstad: staat hij nu mee te zingen met ‘Wie niet springt, die is geen Jood’?

Moussouli schakelt moeiteloos van deze blije solo-polonaise naar de vertwijfelde schok bij een Joodse begraafplaats in Tanger, waar Brahim bemerkt dat achter de hazelnootvormige ogen van zijn vakantieliefde een andere geschiedenis schuilgaat dan hij verwacht. Stapje voor stapje (in een slimme dramaturgie van Thomas de Neve) ontvlecht hij zijn wortels. En die van veel Marokkanen.

Zoals in zijn eerste twee voorstellingen, Gelukszoeker (2017) en Marokkanen huilen niet (2015, een opname staat sinds kort op YouTube), haalt hij daarvoor tijdens taxiritten en bruiloften lekker vertrouwde accenten aan van vrienden, neven, grootmoeders en ooms. Maar Moussouli maakt er meer van dan een reeks cabareteske typetjes. Ieder personage vormt een puzzelstukje in de zoektocht naar de oorsprong van de diepgewortelde haat en hardnekkige conflicten tussen Joden, Arabieren, moslims en christenen. En hoe die het gedrag infecteren van een groep Nederlands-Marokkaanse jongeren.

Volgens mij ben ik een Jood zou daarom ook een aansprekende jongerenvoorstelling kunnen zijn, bijvoorbeeld voor educatie op middelbare scholen. De verliefde dromen, puberale grappen en impulsieve acties krijgen bij Moussouli een sympathieke lading die moeilijk te weerstaan is.

Vanwege de vrolijke existentiële zoektocht van een Nederlandse migrantenzoon naar cultuur en religie doet de monoloog in de verte denken aan De vader, de zoon en het heilige feest van theatermaker Sadettin Kirmiziyüz (al put Kirmiziyüz uit een ander theatraal reservoir door zijn opleiding aan de Toneelacademie Maastricht, dan autodidact Moussouli) en aan de trilogie George & Eran Lossen Wereldvrede op. Ook past Volgens mij ben ik een Jood in de traditie van het taboedoorbrekende Schijn van Fahd Larhzaoui. Al lijkt Moussouli met zijn amicale uitstraling nog het meest op je verliefde buurjongen, die impulsief een hotel in- en taxi uitstapt.

Foto: Juliette de Groot