Wat voor zin heeft het te excelleren in een wereld die naar de klote gaat? Wat moet je met de hoogste toneelonderscheiding voor mannelijke rollen die ons landje kent als datzelfde landje straks door een stijgende zeespiegel half onder water staat? Oftewel: moet het individu niet een stapje terug doen ten bate van het grootste collectief dat er bestaat, de mensheid.

Grofweg is dat het vertrekpunt van de nieuwste voorstelling van collectief De Warme Winkel, Vincent Rietveld gaat voor de Louis d’Or. Maar De Warme Winkel zou De Warme Winkel niet zijn als dit uiterst actuele en relevante maatschappelijke thema niet ook betrokken zou worden op het theater zelf. Is dat immers niet de plek bij uitstek waar ego’s kunnen stralen, waar klaterend applaus klinkt voor de topprestatie van de hoofdrolspeler, waar het individu er eindeloos meer toe doet dan het collectief?

Direct vanaf de aftrap van de voorstelling wordt dit thema op scherp gesteld. Voor de 41-jarige Rietveld, die in het midden van het glimmend zwarte speelvlak op een stoel zit, staan vijf jonge spelers. Bijna identiek gekleed in zwart-witte outfits spreken zij met één mond. Dat wil zeggen dat ze volledig lip sync hun teksten uitspreken. Als het koor uit een Griekse tragedie. Met één groot verschil: dit koor volgt niet lijdzaam of becommentariërend de wederwaardigheden van het hoofdpersonage, het komt er tegen in opstand.

Daar lijkt het aanvankelijk niet op. Voordat Rietveld aan zijn tour de force mag beginnen en zijn gooi mag doen naar de eeuwige roem (een portret in de galerij van Internationaal Theater Amsterdam!), wordt het publiek geïnformeerd over de status en de geschiedenis van de Louis d’Or en zijn gerenommeerde prijswinnaars. Maar ook over de uiteenlopende beweegredenen die het zou kunnen hebben om de voorstelling bij te wonen. Die er uiteindelijk niet toe doen want ‘hoe verschillend ook, toch zie ik u graag als één groep’.

Het klinkt als vloeken in de kerk (het gaat immers om het collectief) maar wat een geweldige acteerprestatie leveren deze quintetspelers hier individueel. Hoewel één zijn ze toch verschillend, hoewel unisono toch uiterst geschakeerd. In hun fysieke expressie tonen ze allemaal hun eigen persoonlijke toets. Dus vooruit, hun namen, opdat de eeuwige roem aan hen niet voorbijgaat: Kim Karssen, Mirthe Labree, Lisa Schamlé, Rob Smorenberg en David Westera.

Na de even informatieve als hilarische introductie (‘zo, nu alle neuzen dezelfde kant opstaan kunnen we beginnen’) nemen ze plaats in de duisternis van het zijtoneel. Net als wij in stille afwachting van hetgeen komen gaat. Er is ons al meegedeeld dat Rietveld Thomas Bernhards De wereldverbeteraar gaat spelen, want ‘elke keer dat dat stuk werd opgevoerd leverde dat een nominatie voor de Louis d’Or op’.

Daar zit hij dan, als een eenzame bokser in een boksring (een helder en krachtig ontwerp van André Pronk), met de VSCD-jury als imaginaire tegenstander. Schoorvoetend begint hij aan zijn ultieme poging in het pantheon der Hollandse acteurs opgenomen te worden maar erg overtuigend ziet het er niet uit. Dat vinden ook de vijf koorleden. Na een tiental minuten grijpen ze dan ook in. Eerst met wat speldenprikjes (dat hij zijn poging beter kan staken, dat hij met zo’n titel de jury alleen maar tegen zich in het harnas jaagt) maar als Rietveld die argumenten negeert (‘Godverdomme! Laat mij spelen!’) worden hun argumenten allengs principiëler.

Solo-acteren is als masturberen in het openbaar, wordt hem te verstaan gegeven. Om hem daarna voor de voeten te werpen dat persoonlijke ambities ongepast zijn in een tijd die schreeuwt om een antwoord op de vraag hoe de mensheid kan overleven. ‘Ik vertegenwoordig het wij-gevoel, de samenleving, het collectief’, zegt de groep. Niet de boom, maar het bos, daar gaat het om.

Alles wat Rietveld ertegenin brengt gooit alleen maar olie op het vuur. Onsterfelijkheid? Je sporen nalaten? Grote kunst maken? Straks is er helemaal niets meer.

Deze jonge wereldverbeteraars lijken in niets op die oude, verzuurde knorrepot van Thomas Bernhard. Waren ze tien jaar jonger, het waren klimaatspijbelaars geweest. Hoe Rietveld ook probeert zich teweer te stellen, hij wordt steeds verder in het nauw gedreven. Als de discussie ontaardt in een ordinair welles-nietesspelletje vindt het vijftal het genoeg. Ze maken een vrolijk dansje waarin naar Rietvelds zin iets te veel synchrone pasjes gemaakt worden. ‘Ga lekker bij de Hitlerjugend’, bijt hij ze toe.

Dat is de druppel. Ze gaan in staking. Volgens de klassieke verdeel-en-heersmethode probeert Rietveld nog een lid van de groep tot stakingsbreker te maken door haar te overladen met slijmerige complimenten, maar zijn pogingen lopen stuk op hun onderlinge solidariteit.

Hij moet zijn nederlaag erkennen. ‘Ik schaam me. Wat heeft me bezield?’, fleemt hij terwijl er een romantisch candlelight-muziekje klinkt en rook het podium vult. ‘Wat ’n droevig lot om een individu te zijn!’

Wie denkt dat het pleit daarmee beslecht is ten faveure van het collectief, komt alsnog bedrogen uit. Zelfs van een sterfscène weet Rietveld daarna nog een vertoon van ijdelheid te maken. Om te weten hoe dat precies zit moet u zelf gaan kijken.

De kracht van de voorstelling zit hem in de tongue-in-cheek-toon die de potentiële kracht van alle argumenten telkens onderuit haalt. Daardoor wordt er voortdurend een beroep gedaan op de intelligentie van de toeschouwer, die door de pose heen moet kijken en zijn eigen oordeel moet vormen. Natuurlijk is het een schijndiscussie. Het collectief van vijf laat voortdurend zien hoe excellent ze zijn, zowel als groep als individueel. Er wordt geen partij gekozen in dit fictieve generatieconflict (veelbetekenend is de opmerking van Rietveld dat de voorstelling ‘best een pamfletje mag worden’ – let op de verkleinvorm), het is aan de kijker om uit te maken welke argumenten waar en wanneer het zwaarst wegen.

In een toelichting zeggen de makers getriggerd te zijn door een artikel in The Guardian waarin de schrijver betoogt dat het neoliberalisme erin is geslaagd van ons allen consumerende individuen te maken die de grote problemen van deze tijd, met name op klimaatgebied, niet kunnen bevechten. Omdat oplossingen gezocht worden in de persoonlijke sfeer en er geen collectieve tegenmacht wordt gevormd. Iets van die stelling echoot nog in de voorstelling na, maar onder een dikke theatrale laag.

Al met al is het een even verrassende als ontregelende, even spitsvondige als hilarische voorstelling.

Of er een grote prijs voor de makers in het verschiet ligt durf ik niet te zeggen. Maar mocht die gewonnen worden weten de vijf bijrolspelers – die eigenlijk de hoofdrolspelers zijn – al aan wie die wordt opgedragen. ‘Aan de mooiste entiteit die er bestaat: Moeder Aarde’.

Ik zou ze niet op hun woorden geloven.

Foto: Sofie Knijff