Het is een beetje wrang: net nu Dansgroep Amsterdam de interne problemen definitief achter zich lijkt te hebben gelaten, kan elk moment de bijl vallen. Terwijl net nu voorstellingen worden geproduceerd die je je bij een ‘Amsterdams stadsgezelschap voor moderne dans’ voorstelt.

Krisztina de Châtel werkt momenteel met Ann Van den Broek – ooit muze, nu collega-choreograaf – aan een nieuwsgierig makend project in Julidans, en afgelopen zaterdag werd in de tweede editie van de ‘jonge choreografenavond’ Viewture een stevige triple-bill gepresenteerd, opvallend goed gedanst door de toch jonge en voor een groot deel verse cast, deels bestaand uit stagiairs. Met de coaching van dansers zit het bij DGA dus wel goed. Het idee om de avond enigszins te stroomlijnen door middel van een multifunctioneel en mobiel toneelbeeld is dan misschien niet erg origineel, maar het werkt altijd wel.

Sjoerd Vreugdenhil, bedenker van de twee verrijdbare, halftransparante ronde wanden maakt uitvoerig gebruik van de ‘dynamische’ ruimte. Veelvuldig verrijden de vijf dansers de wanden, waardoor van sommige beelden slechts een glimp kan worden opgevangen. Vreugdenhil put voor Once I was body uit zijn dansverleden, toen zijn lichaam in volle bloei was en hij danste bij onder anderen William Forsythe. Die erfenis is duidelijk herkenbaar, soms in directe citaten, maar vooral in de extreem gefragmenteerde, hypercomplexe bewegingen. De quasi-diepzinnige bekkentrekkerij waar sommigen last van hebben is daarbij vooral irritant. Veel welsprekender zijn de klaaglijke mineurklanken van de soundscape en het in bloementooi gestoken skelet, als een metafoor voor het verval dat inherent is aan alle bloei.

De dood ligt ook op de loer in AWOOM ofwel Are we one or more van de Fin Jussi Nouaiainen. Sterker nog: de man met de zeis heeft al toegeslagen. Een zwarte pop wordt omhelsd, gekoesterd, betreurd en berouwd in het groepswerk, dat de tegenstelling laat zien tussen de stilstaande tijdsbeleving van een rouwende en het leven dat zijn normale, hectische gang behoudt. Terwijl acht dansers in paren of alleen bewegen, gaan een man en, vooral, een vrouw volledig op in hun verlies – een verdriet dat als een hindernis tussen hen in staat. Pas aan het einde komen ze nader tot elkaar, om op te lossen in een fraai spel van licht en projectie, dat overigens wel enigszins is losgezongen van het geheel.

In I could almost taste you baby geven Johan Greben en Uri Ivgi een vrij eenzijdig beeld van de menselijke zoektocht naar warmte en contact. Of gaat het eigenlijk alleen maar om seksuele aandacht? In elk geval kreunen en kermen de zes dansers dat het een aard heeft, terwijl zij een ritmische copuleerchoreografie uitvoeren, die vooral in het begin erg aan Cotelette van Ann Van den Broek doet denken. Later verschuift de bewegingstaal naar duetten en trio’s volgens contactimprovisatiemethoden, voortdurend heftig en woest, met judo-achtige houdgrepen en beenklemmen. Jammer genoeg zit er weinig richting of ontwikkeling in het geheel, zelfs niet als een man tot pispaal wordt uitverkoren en – ja hoor! – in zijn witte onderbroek wordt gezet.

Zo lijkt elk stuk in Viewture II op een of andere manier over dood en de angst voor vergankelijkheid te gaan. Zou het toeval zijn, of is het de Zeitgeist?

foto: Jochem Jurgens