Op de dag dat Victor zijn negende verjaardag viert ontmaskert hij, geholpen door zijn zesjarige vriendinnetje, alle volwassenen: ‘Er zijn geen kinderen. Er zijn nooit kinderen geweest.’ Zinnen die Albee hadden kunnen inspireren voor het schrijven van Who’s afraid of Virginia Woolf, en die letterlijk als tegeltjeswijsheid terug te vinden zijn op de vloer waarop Dood Paard Victor of kinderen aan de macht speelt.

Kinderen spelen een grote rol in het stuk – en niet. Ze staan symbool voor (verloren) onschuld en zijn weliswaar vele malen onschuldiger dan hun door en door corrupte of ronduit krankzinnige ouders, maar spreken als volwassenen en blijken net zo doortrapt en berekenend. In de voorstelling zelf spelen geen kinderen, maar verliezen alle acteurs zich als kinderen in het spel en nemen simpelweg door een bontmuts op te zetten een ander personage aan.

Roger Vitrac schreef Victor of kinderen aan de macht in 1928 als een harde aanval op de valse schijn van het gezinsleven, maar bespot ook de Franse identiteit, het leger en het bourgeois theater. De vorm die hij daarbij hanteerde was volkomen nieuw. Encyclopedische teksten worden afgewisseld met platvloerse liedjes, Shakespeare-citaten met de banaalste grappen en de logica is ver te zoeken. Het is een klucht en een drama ineen, het springt van absurd metatheater naar naturalistisch determinisme.

Geld voor een uitvoering hadden de schrijver en regisseur Antonin Artaud niet, dus speelden ze het in een geleend decor, waarbij ze de vierde wand vol hingen met lege schilderijlijstjes – lijstjes die bij Dood Paard terugkeren als de scheidslijn tussen voor- en achtertoneel. Welbeschouwd vonden Vitrac en Artaud zo niet alleen de montagevoorstelling uit, maar ook een decennium voor Eugène Ionesco het absurd theater. Veel succes hadden Vitrac en Artaud er niet mee, pas in 1962 verwierf het stuk cultstatus dankzij Jean Anouilh. Tot het standaardrepertoire is Victor nooit gaan behoren.

Een gewaagde keuze dus van Dood Paard om Victor of de kinderen aan de macht naar het hier en nu te brengen. Dat doet het theatercollectief ironisch genoeg door juist dicht bij Remco Camperts vertaling te blijven en ogenschijnlijk elke actualisering te vermijden. Goed, er wordt even voorgelezen uit de krant van vandaag, maar Rutte III, de deplorabele staat van het Nederlandse leger of het verplichte onderwijs over het Wilhelmus schitteren door afwezigheid.

Het lijkt in tegenspraak met de eigen uitgangspunten: ‘Elke voorstelling is een expliciete poging van de spelers om zich tot de wereld van nu te verhouden’. Net zoals Vitrac het theater uit zijn tijd wilde bespotten, plaatst Dood Paard tegenover de hypergestileerde en tot in elk detail minutieus gedramaturgde ensceneringen van klassiekers van Tsjechov, Ibsen en Shakespeare bewust hun lowtech variant van een klassieke toneeltekst. En net als bij alle eerdere voorstellingen van Dood Paard is ook deze zonder regisseur en vormgever tot stand gekomen.

Dat resulteerde in ruim twee decennia al in meerdere spraakmakende voorstellingen, maar ditmaal schiet Dood Paard zich nadrukkelijk in de eigen voet. Natuurlijk behoeft niet elke oude toneeltekst een al dan niet geforceerde actualisatie, maar waar het constant benadrukken van het artificiële van het theater en het mengen van genres een eeuw geleden nog modern en schokkend was, kijken we daar al lang niet meer van op. Integendeel, juist deze ingrediënten zijn wél onderdeel van het repertoire geworden.

En juist daar wringt het gedurende de bijna twee uren durende voorstelling waarin elke cesuur ontbreekt. De stuk voor stuk uitstekende acteurs bedienen zich bovendien opzettelijk vrijwel de gehele voorstelling van een enkel register dat in de kleine zaal van Frascati niet eens meer over de top is, maar vooral ontzettend schreeuwerig. Deze Victor of de kinderen aan de macht verwordt zo tot een in zichzelf gekeerde satire zonder enige relevantie.

Foto: Sanne Peper