Met deze vierde zaaleditie in de Vaudeville-reeks keren de spelers van De Theatertroep terug naar een theatervorm die ze zich sinds 2016 als Amsterdams collectief op de Parade helemaal eigen hebben gemaakt. ‘Vaudeville’ is een beetje een duur woord voor een lege huls waarin zij ongegeneerd vermaak kunnen stoppen van velerlei aard: satire, zwarte humor, woordspelingen, situatiehumor, ironie, platvloerse grappen en zelfs een heuse deurenkomedie passeren de ‘revue’. Je komt er als toeschouwer zeker niet met enkel een glimlach vanaf.

In een avondvullend programma, spelen, zingen, dansen en dollen de acteurs doorheen verschillende sketches, op hun geijkte chaotische manier. De vierde wand is vrijwel onbestaande. Vrolijke verwarring is hun motto, maar met het over elkaar heen praten tussen de stukken door lijkt er na verloop van tijd wel wat meer aan de hand te zijn, dan een bewust gezochte cognitieve dissonantie.

Alle theaterconventies moeten eraan, zelfs het heilige huisje van de ‘publieksparticipatie’, want achter die gespeelde chaos is er ook een duidelijk programma: ze willen namelijk scoren om eindelijk eens subsidie van het Fonds Podiumkunsten te ontvangen, en kwamen daarom uit op drie thema’s. De eerste is de Franse deurenklucht Un fil à la patte van Georges Feydeau uit 1894, dat over het eeuwenoude thema liefde gaat; de tweede een hedendaagse politieke satire op moraalridder Thierry Baudet, geënt op de ons allerbekende Don Quichot-figuur; en de derde, een allegaartje van zogezegde jeugdtrauma’s van de Theatertroepers zelve, waarin ze lekker collectief al hun inspiraties kunnen botvieren.

Nu is wat zij doen helemaal niet nieuw. Het tonen van de achterkant van het theater is zelf al een gimmick geworden in het hevig gesubsidieerde ‘postdramatische’ theater waar zij lak aan hebben. Je hebt ook vaak het gevoel dat je sommige scènes al eens eerder hebt gezien, zoals die ene over ‘wat heeft Europa ooit voor ons gedaan?’, die regelrecht uit een anti-Brexit campagne komt met meer dan een knipoog naar de beroemde scène uit de film Monty Python’s Life of Brian. Toen ging het over Romeinen… Een parodie van een parodie zeg maar, oftewel pastiche in de tweede tot derde graad. En zo is hun utilitaire openhartigheid om thema’s aan te snijden in de hoop voor geld ook ironisch bedoeld. Maar er zit methode in de waanzin.

Ze spreken zelf van ‘maskerades’ die gepersonifieerd worden in herkenbare, veelal tragisch-komische figuren: een opzijgeschoven Lucette (Timo Huijzendveld) die naïef en narcistisch blijft geloven in haar eigen begerigheid in een wereld waar geld en sociale status primeren, een Don Quichot (Kyrian Esser) die zich krampachtig vasthoudt aan ridderlijke waarden en zich ontpopt tot rechtse populist, of zelfs de zogeheten ‘millennials’ met hun futiele angsten en onbeduidende wezensvragen die de acteurs meesterlijk doorprikken.

Je merkt het al: eigenlijk heeft het niet zo veel te maken met de vaudeville uit het negentiende-eeuwse Amerika, hoewel farce en muziek wel af en toe afwisselen, en er ook een tapdansend paard (Willem Voogd) rondloopt. Maar je ontkomt niet aan het gevoel dat er achter het uiterlijke vermaak en de gratuite schaterlach toch een dubbele bodem ligt.

Zo heeft alles meer van doen met die oudere theatervorm, de klucht. Het hyperbolische spel, de constante fixatie voor de fallus (‘waar is de pik van de pinguïn?’), en ook het verhoogde houten platform, een ‘toneel-op-het-toneel’, doen allemaal sterk denken aan de kluchten die in de open lucht, op houten wagens vanaf de Middeleeuwen tot aan de zeventiende eeuw werden gespeeld, pompeuze pruiken en crossdressing incluis. Nu is die laatste gendervervlechting niet zonder meer grappig, maar legt juist ook de nadruk om de macho-mannenwereld die het kluchtige spel en het theatrale universum domineren, zelfs wanneer er ook een homo-typetje (Timo Huijzendveld) wordt gespeeld. Het lijkt wel dat alle aandacht gaat naar mannen in crisis terwijl de vrouwelijke acteurs hun cool bewaren (vooral Nicoline Raatgever). Misschien daarom buldert Patrick Duijtshoff in de intermezzo’s voortdurend over Rosa Asbreuks fijne stem heen.

De genderrollen worden toch erg bevestigd. En dat is wat de klucht in de beste tradities ook al deed: er wordt je doorheen de parodieën en referenties, toch een soort zedenschets voorgespiegeld van onze tijd, al is het meer een gevoel van ongemak dat maar het best zo snel mogelijk wordt weggelachen, want onze zogezegde ‘boreale eindtijd’ brengt toch heel wat vrouw- en LGBT-vijandigheden met zich mee, viseren van alles wat links is, alsook conservatieve uitingen over hoe het allemaal vroeger beter zou geweest zijn. In een heuse medley als epiloog klinkt een zinsnede uit ABBA’s ‘S.O.S.’ dan niet meer zo onschuldig: Where are those happy days, they seem so hard to find…

De oude kluchten en komedies gingen er al over en klinken, doorheen deze eersteklas gemonteerde voorstelling, denderend actueel. Er is wel degelijk methode in alle absurditeit van deze losgeslagen ‘troep’. Dat hebben de fans allang geweten. En dat mag best wel eens in Den Haag worden erkend.

Foto: Nicole Kienhuis