De angst om te vallen kent iedereen: ga aan de rand van de afgrond staan, kijk de diepte in. De leegte voor je voeten fascineert en is angstwekkend. Met dit gegeven maakt Schweigman& in samenwerking met het rietblazerskwintet Calefax de voorstelling Val. Opnieuw een fysieke uitvoering op de grens van mime en dans, evenals het onovertroffen meesterwerk Wiek (2009); en later Zweep (2011) en Spiegel (2012). 

Boukje Schweigmans vaste decor- en lichtontwerper Theun Mosk opent Val met een horizontale, verblindend witte tl-buis die langzaam in de nok van het theater verdwijnt. Volkomen donkerte volgt. In het duister van de theaterzaal klinken de eerste aarzelende klanken van de rietblazers, waaronder een onheilspellende basklarinet en fagot. Tegen de achterwand ontwaren we figuren die langzaam op en neer bewegen, soms snel, dan langzaam; door de lichtval lijken het eerder Francis Bacon-achtige schilderingen, waaruit druipende slierten omlaag laat vallen. Zijn het de echte performers? Het is raadselachtig en betoverend. Kostuumontwerper Esmée Thomassen zet kostuums als picturale elementen in. De Calefax-compositie van Yannis Kyriakides swingt soms, maar munt vooral uit door een ingehouden, dreigende atmosfeer.

Dans speelt zich in principe in horizontalen af. Schweigman& tovert dat om tot verticalen. De dansers rennen van achter naar voren en staan plots stil bij een gapende afgrond. Dan volgt een bewegingspatroon dat herkenbaar is: ze bereiken de rand van het podium, daar begint de afgrond; tenen over de rand, het bovenlichaam naar de diepte zwiepen en dan weer snel – met wiekende armen – terug naar het evenwicht. Het is een spannende act van bijna vallen. En ja, dan valt de eerste in de diepte. Onverwacht.

De blazers van Calefax begeleiden de voorstelling voorbeeldig. Ze nemen ook deel aan de act, vooral in de spannende scène waarin de blazers een van de dansers al musicerend naar de afgrond manoeuvreren. Als een performer liggend op de grond met zijn armen in de diepte tast, dan blazen de instrumentalisten alleen lucht door hun instrumenten, zonder vibratie. Het is alsof de wind door de afgrond suist. Natuurgeluiden spelen sowieso een belangrijke rol in Val. Soms is het alsof je je hoog in de bergen bevindt, met peilloze diepten om je heen.

Strijd schuilt ook in de lange, uitputtende scène waarin een danseres de afgrond probeert te bereiken, maar telkens door een danser wordt tegengehouden. Dat vergeefse en tegelijk koppige streven herinnert aan Wiek, waarin er ook telkens een patroon was van rennen en vallen. Een van de hoogtepunten is die waarin de dansers de musici van Calefax op hun schouders nemen en ermee langs de afgrond lopen. Het is een bontgekleurde stoet van muziek blazende lieden, als op een schilderij van Jeroen Bosch.

Toch is Val niet de gedroomde voorstelling over vallen. De uitvoering duurt kort, nog geen vijf kwartier, en is opeens voorbij, zonder dat de dramaturgie geleidelijk naar een hoogtepunt werkt. Ook lijkt het alsof de inventiviteit en de choreografische fantasie geleidelijk afnemen. Het belangrijkste en meest vitale bewegingspatroon blijft dat van opkomen aan de achterzijde en over de speelvloer naar voren rennen – en dan vallen.

Het is begrijpelijk dat Schweigman& geen circusact met trapeze en touwen wil maken, want zo is haar werk niet, maar ze laat de gehele hoogte en diepte van het podium zelf onbenut. Ook is het vallen zelf, toch de essentie, voor het publiek onzichtbaar, behalve in de openingsscène. De performers verdwijnen over de rand en weg zijn ze; dat is de vreemde paradox van Val. We moeten het vallen ondergaan in ons voorstellingsvermogen. Daar is niets mis mee. Maar hierdoor roept Val verwachtingen op, die niet helemaal worden ingelost. Het meest intrigerende is de scène in het begin waarin uit het diepste theaterduister de figuren te voorschijn komen, zonder dat je precies weet wát er gebeurt. Dat roept de juiste huiver op.

Foto: Kamerich & Budwilowitz EYES2