Ze zitten naast elkaar, moeder en zoon. Hij draagt een blauw Adidas-vest, zij is grijs en bibbert een beetje. Met een mok chocolademelk in haar handen herhaalt ze nog maar eens iets, iets over de bomen of familieleden. Ze is vergeetachtig, maar de zoon blijft geduldig, legt uit of corrigeert.

Het is misschien niet het meest voor de hand liggende Parade-materiaal, de monoloog U bent mijn moeder uit 1982. In de jaren tachtig speelde Joop Admiraal bij het Werkteater zichzelf én zijn moeder in dialogen, die hij had opgetekend bij bezoekjes aan haar verzorgingstehuis. Admiraal kreeg een Louis d’Or voor deze dubbelrol. In bewerking en regie van Hanneke Braam worden de moeder en zoon gespeeld door twee acteurs: Edda Barends en Jan Rot. Ruim een half uur zitten zij naast elkaar te praten, op een bankje. Tussen de gesprekken door speelt Rot een aantal liedjes. Hij componeerde de nummers en begeleidt zichzelf op gitaar, terwijl Barends de poëtische teksten zachtjes met hem meezingt.

Het had een intiem universum van moeder en zoon kunnen zijn, maar in het benauwde festivaltentje blijft de wereld buiten het tentdoek zich rumoerig opdringen. De kalme gesprekken weten maar moeizaam te boeien. Om een ingetogen voorstelling als U bent mijn moeder tot haar recht te laten komen in een festivalcontext, moet de uitvoering wel erg innemend zijn. In deze recht-toe-recht-aan bewerking krijgen Barends en Rot het niet voor elkaar.

De band tussen moeder en zoon was in het oorspronkelijke stuk vanzelfsprekend, omdat ze – als twee personages in één acteur – niet los van elkaar kónden bestaan. De twee acteurs moeten deze intense verbondenheid nu zelf vormgeven, wat niet helemaal lukt. Het gesprek blijft maar voortkabbelen en wordt niet echt ontroerend. Zo krijg je de indruk dat zoonlief ieder moment kan opstaan en vertrekken, om door te gaan met zijn leven in Amsterdam. Hij is gewoon een zoon, even op bezoek bij zijn moeder. En daar zijn er veel van.

foto: Randy Fokke