‘Met Erik Bindervoet in de buurt moet je altijd oppassen met wat je zegt’, zei een bezoeker na afloop van de première van Twee geliefden op zoek naar een droomhuis. ‘Voor je het weet hoor je jezelf terug in een voorstelling.’

Dat verbaast me niks. Niets lijkt veilig (of heilig) voor Bindervoet wiens oren en ogen altijd open staan om alles in zijn omgeving te registreren. Om vervolgens al die informatie te herschikken tot een explosief taalmengsel. ‘Ik doe graag mind games met mezelf als ik buiten ben’, zei hij onlangs in NRC. ‘Als ik iemand aan zie komen probeer ik me heel snel en diep in het hoofd van die persoon te verplaatsen’.

Dat lukt natuurlijk telkens slechts in beperkte mate. In Bindervoets tekst voor de nieuwe voorstelling van Theatergroep ECHO proberen de personages het in de eerste scène, om vervolgens vast te lopen in de beperkingen van de verbeelding. Voordat je er erg in hebt wordt er dan gemijmerd over yoghurt. Want de verbeelding mag dan zo zijn grenzen kennen, dat is nog geen reden om die grenzen niet voortdurend op te zoeken. En te overschrijden. Dat is precies wat er in Twee geliefden op zoek naar een droomhuis gebeurt.

Het stuk is, na Botten en Hotel Informatie, het derde dat Bindervoet schreef voor het Arnhemse gezelschap. Wederom in regie van Roeland Hofman, die ondertussen een meester genoemd mag worden in het ontwarren van zijn tekstuele puzzels. Voor zover dat mogelijk is met een tekst die alle kanten opschiet, is de voorstelling volledig in balans.

De personages Annie (Lotte Dunselman), Hannie (Ellen Goemans) en Willie (Anna Schoen) kennen we nog uit Botten, het eerste deel van de trilogie. De eerste letters van hun namen staan duidelijk zichtbaar op hun bodysuits. A H W, vast niet toevallig ook de afkorting van ‘als het ware’. We zien niet het ware maar slechts iets dat er op lijkt. Een theatrale verschijningsvorm van twee dolende zielen, zoekend naar een plek waar ze gelukkig kunnen zijn. Een ijdele queeste, zo zal blijken. Het droomhuis uit de titel is een gedroomd huis. Het bestaat niet. Verdeeld over drie bedrijven volgen we het stel, telkens in een andere gedaante. Met Willie als kwade genius, zo lijkt het. Als wurgster, als makelaar, als Heer der Duisternis.

De delen worden onderbroken door een zogenaamde Kyōgen, een komisch intermezzo dat ontleend is aan het Japanse Nō-theater. ‘Een theatervorm waarin taal spaarzamer ingezet wordt en zich moet verhouden tot andere dominante disciplines zoals muziek en dans’, schrijft ECHO op de site. Muziek is er, de hele voorstelling door. Violiste Roosmarijn Tuenter staat net naast het met bladeren bedekte speelvlak en kleurt alle scènes fraai in. Soms nadrukkelijk, vaak heel klein. Dans is er ook. Afra Ernst beweegt zich soepel door de scènes heen met op Oosterse danstaal geënte bewegingen.

Maar van spaarzaamheid van de taal is geen sprake. Die barst bijkans uit zijn voegen. Van banaal tot poëtisch, van zelfverzonnen woorden tot puntige aforismen. De uitbundige kostumering van Sunanda Koning en Jessica Helbach zit daarbij als gegoten.

‘Alleen in mijn gedachten kan ik wonen’, klinkt het ergens tegen het eind van de voorstelling. En in de verbeelding, zou ik daar aan toe willen voegen. Bijna twee uur lang waande ik me een welkome gast in het droomhuis waar de twee geliefden zo naarstig naar op zoek waren. Het was er al, de hele tijd.

Foto: Sanne Peper