‘Alan Turing, bekend van de film The Imitation Game, is wellicht de grootste maar sowieso de meest tragische wiskundige van de twintigste eeuw.’ Het is dubbel pijnlijk dat de verwijzing naar de film in de publiciteitstekst nodig is: ten eerste omdat het verhaal van Turing te belangrijk is om zo onbekend te zijn en ten tweede omdat geen enkele Hollywoodse prestigeproductie kan tippen aan deze briljante monoloog van Lowie van Oers.

Turing is niet zozeer een biografische vertelling als wel een ontmoeting tussen de theatermaker en de geplaagde wiskundige. Het duurt tot voorbij de helft van het stuk alvorens het titelpersonage überhaupt ter sprake komt: eerst weeft Van Oers een associatief betekeniskader vanuit zijn eigen ervaringen en herinneringen. Hij vertelt dat hij een glansrijke toekomst als natuurkundige opzij zette om auditie te doen op de toneelschool, over zijn onzichtbare robotkostuum tijdens carnaval op de basisschool, over de inlevingsproblemen die hij had toen hij voor het eerst Hamlet vertolkte. Het gaat er bij deze verhalen niet zozeer om wat er verteld wordt: veeleer biedt het een blik in de geest van iemand die de wereld volledig vanuit analyse bekijkt, die zich van dingen een voorstelling moet kunnen maken voordat hij handelt en daarmee altijd een stap verwijderd is van de wereld om zich heen.

Het levert prachtige en vaak geestige scènes op waarin Van Oers als kind, puber en volwassene via een volledig vertrouwen op de ratio grip op de wereld probeert te krijgen. De gelaagde tekst verknoopt verschillende verhaallijnen, waardoor de chronologie van zijn leven diffuus wordt en er verrassende verbanden, herhalingen en betekenisrijm ontstaan. Van Oers’ associatieve speelstijl, strakke schakels en perfecte timing verheffen het script tot gedicht, waarin als bij enjambementen verschillende gedachten en omstandigheden naadloos in elkaar overlopen. Vorm en inhoud vallen hiermee samen vanwege de continue strijd tussen ‘dichter’ en ‘denker’ die binnen Van Oers woedt.

De invloed van tekstcoach Willem de Wolf is goed voelbaar: het samenvallen met een historisch figuur doet sterk denken aan zijn weergaloze Krenz – de gedoodverfde opvolger. Waar De Wolf daar voor een doorlopende tegenoverstelling koos, kiest Van Oers in Turing echter voor een striktere scheiding tussen zijn eigen biografie en die van zijn inspiratiebron. Halverwege de voorstelling trekt hij het felgele achterdoek omhoog en begint hij het verhaal van de gedoemde wetenschapper te vertellen. Door het kader van een life of the mind dat hij daarvoor al heeft geschetst volgen de associaties en contrasten als vanzelf: eigenlijk hoeft Van Oers maar weinig handen en voeten aan het leven van Turing te geven om een rijk beeld van de man achter de wetenschapper te schetsen.

Dennis Vanderbroeck tekende voor de eenvoudige doch uitermate doeltreffende scenografie, die het einde van de voorstelling continu als een zwaard van Damocles aanwezig laat zijn, als de ultieme overgave aan het determinisme dat het puur wetenschappelijke wereldbeeld in zich draagt. Die spanning tussen de orde van mathematische formules en natuurwetten en de chaos van het leven zelf weet Suze Milius ook uitstekend te vangen in de manier waarop ze Van Oers heeft geregisseerd: pingpongend van de ene gedachte en werkelijkheid naar de andere, altijd verrassend en verrast door de wereld en zijn eigen reacties daarop.

Turing is een voorstelling die op alle niveaus klopt maar toch in het moment weet te staan, waardoor ze ratio en intuïtie een vruchtbaar huwelijk laat sluiten. Zo volmaakt weerbarstig als de realiteit zelf: zo zie je het toch niet vaak in het theater.

Foto: Menno van der Meulen