Ongeveer halverwege Ong Keng Sens Trojan Women komt Helena op. Helena, de beeldschone koningin van Sparta, die zich door de jonge Trojaanse prins Paris heeft laten schaken. De wandelende oorzaak van de tienjarige oorlog met de Grieken, en dus ook van de verwoesting van Troje. Hét haatobject, kortom, van de Trojaanse vrouwen. Alleen is de Helena bij Ong Keng Sen een man. Een mooie jonge jongen, die ook heel goed kan zingen.

Het is een meesterzet van de Singaporese regisseur, wiens Koreaanse versie van Euripides’ tweeduizend jaar oude gouwe ouwe dezer dagen te zien is tijdens het Holland Festival. Euripides, aan wiens tekst Ong Keng Sen trouw is gebleven, brengt de gangbare perceptie van ‘de hoer van Troje’ op briljante wijze aan het wankelen door Helena te laten schitteren tijdens een confrontatie met haar wettige echtgenoot Menelaos. Koning van Sparta zijn en dan je bloedmooie vrouw laten ontkomen met dito minnaar – Menelaos is sowieso de schlemiel in het verhaal, al had hij tien Trojes overwonnen en vernietigd.

Maar Helena staat er even gekleurd op, laten we wel wezen. Menelaos is vast van plan haar alleen mee terug te nemen naar Griekenland om haar daar te laten executeren, de ultieme straf voor haar verraad van land, man en vorst. Toch laat hij zich om haar vinger winden door haar even dubieuze als meeslepend gebrachte uitvluchten. Het was niet haar eigen lust waardoor ze Paris niet kon weerstaan, zo houdt Helena hem voor. Zij was slechts het willoze slachtoffer van de godin Afrodite, die weer eens iemand een loer wilde draaien met een practical joke.

Door deze Houdini-act te laten opvoeren door een man – Kim Jun-soo, onthoud die naam – doorbreekt Ong Keng Sen de sleetse rolverdeling tussen man en vrouw, en zet hij niet alleen Menelaos, maar ook zijn publiek op het verkeerde been. Helena is er nooit bij gaan horen in Troje, maar ze heeft ook al haar Griekse schepen achter zich verbrand. Ze is ‘een grensoverschrijdend personage’, schrijft Ong Keng Sen in het programmaboekje bij zijn voorstelling. De Franse filosoof Jean-Paul Sartre, die een eigen versie van Trojaanse vrouwen schreef, zag Helena ‘als een Europeaanse tussen Trojaanse vrouwen, die Aziatisch waren’. Zelf wilde Ong Keng Sen het niet hebben over ras, ‘maar over gender, over een lichaam dat zich tussen het mannelijke en vrouwelijke in bevindt’.

Grensoverschrijdend wordt de hele voorstelling, doordat Ong Keng Sen er een Koreaanse vrouwen van heeft gemaakt. De Koreaanse geschiedenis, vergelijkbaar met de Poolse, biedt volop aanleidingen. Korea werd een eenheid in de zevende eeuw na Christus, maar die werd regelmatig verstoord door buitenlandse invasies. Laatstelijk door de Japanners, die Korea van 1910 tot 1945 bezet hielden, terroriseerden en verkrachtten – letterlijk. Het keizerlijke leger ronselde op grote schaal Koreaanse ‘troostmeisjes’ als seksslaven voor zijn soldaten. Hun lot ligt nog vers in het collectieve Koreaanse geheugen, en wordt levend gehouden met monumenten en herdenkingen.

Voor Koreanen zijn Euripides’ Trojaanse vrouwen dus zeer herkenbaar: been there, seen that. Ong Keng Sen heeft het verhaal ‘gezet’ in changgeuk – spreek uit: tsjang-góek – , een ‘moderne’, vroeg-twintigste-eeuwse doorontwikkeling van pansori, een eeuwenoude Koreaanse praktijk van episch zing-zeggen waarin één zanger alle rollen in het verhaal vervult, begeleid door één trommelaar. Soms wel acht uur lang, achter elkaar door. Pansori is ongeveer even oud als de natie Korea zelf. Ooit bestond de pansori-canon uit twaalf verschillende epen. Maar omdat die mondeling werden overgeleverd, en pas vanaf de negentiende eeuw schriftelijk zijn vastgelegd, zijn er slechts vijf bewaard gebleven. ‘Ik wilde de canon uitbreiden met nieuw werk’, vertelde Ong Keng Sen na de voorstelling in het Muziekgebouw aan ’t IJ in Amsterdam. ‘Vandaar ook mijn keuze voor Euripides. Zijn verhalen hebben universele waarde, ze zijn heel mooi te combineren met andere tradities en geschiedenissen.’

Ong Keng Sen (1963) is zelf zo’n verbinder, tussen Aziatische culturen onderling en tussen Oost en West. Net zoals hij de kwetsbaarheid personifieert van een cultuur van openheid en uitwisseling. Tijdens zijn opleiding tot advocaat – hij begon zijn loopbaan bij een vooraanstaande Singaporese law firm – raakte hij via het studententoneel geïnteresseerd in de performing arts. Met een Fulbright-beurs studeerde hij een tijd lang aan de Tisch School of the Arts in New York. In Singapore is hij artistiek directeur van een eigen ensemble, TheatreWorks, dat internationale faam heeft verworven met een constante exploratie van ‘de Aziatische identiteit en esthetiek in de eenentwintigste eeuw via een cultuur van verschillen’. In 2014 werd hij de eerste kunstenaar die de leiding kreeg over het Singapore Arts Festival, dat tot dan werd geleid door cultuurambtenaren.

Hij herdoopte het in het Singapore International Festival of Arts en bouwde een nieuw programma met groepen en makers van binnen en buiten Azië. Met spectaculair succes: het aantal bezoekers explodeerde van twintigduizend in het jaar dat hij begon naar 155.000 in 2016. Bovendien wist hij miljoenen aan sponsorgelden te werven. Toch legde hij de leiding al na drie jaar weer neer, uit protest tegen de toenemende inmenging door de censor in Singapore. ‘Als onafhankelijk kunstenaar kan ik censuur wel overleven’, zei hij in een interview. ‘Maar censuur vernietigt de stad, vernietigt de verbeeldingskracht in de stad. Als je denkprocessen in een stad afdamt, zal nooit iemand meer iets nieuws bedenken omdat iedereen heeft geleerd: don’t think out of the box.’

En dus doet hij wat zoveel kunstenaars doen die in eigen land worden gemuilkorfd: hij werkt veel en vaak buiten Singapore. Voor Trojan Women ging hij een samenwerking aan met de National Changgeuk Company of Korea, een van de vaste bespelers van het National Theatre of Korea in Seoel, een publiek instituut met als opdracht de Koreaanse performing arts tradities levend te houden. De meeste muziek voor zijn nieuwe pansori-epos werd gecomponeerd door Ahn Sook-sun, een van de meest vooraanstaande pansori-beoefenaren van Korea.

Ahn Sook-sun is een intangible cultural property, ofwel, vrij vertaald, wandelend cultureel erfgoed. Compleet met een eigen nummer. Wij zijn beledigd wanneer wij ons ‘als een nummer’ behandeld voelen, maar voor een Koreaanse performer is zo’n nummer het hoogst bereikbare ereteken. Ahn Sook-sun weet zichzelf en haar uitvoeringspraktijk beschermd en betaald door de Koreaanse Cultural Heritage Administration. Ook UNESCO heeft pansori uitgeroepen tot een Masterpiece of the Oral and Intangible Heritage of Humanity.

Changgeuk verdeelt de pansori-rollen en -muziek over ensembles, en vermengt en verrijkt pansori met meer hedendaagse elementen als Koreaanse pop en muziek uit films en musicals. In Trojan Women krijgt de eenzame trommelaar gezelschap van negen andere muzikanten. De meesten bespelen de Koreaanse zither, bezet met twaalf snaren van zijde, sommige anderen bespelen traditionele strijk- en blaasinstrumenten. De belangrijkste personages worden steeds door één instrument begeleid, net als in de oer-pansori. Ong Keng Sens ambitie was ‘het afpellen van de lagen die in de loop der tijd aan changgeuk zijn toegevoegd’, zoals je een oud huis ontdoet van eerder aangebrachte verflagen en vloerbedekkingen.

Het resultaat doet de vraag rijzen of de Europese operatraditie niet ook rijp is voor zo’n strip door Ong Keng Sen. Dictie en zang van de pansori-spelers in Trojan Women zijn extreem krachtig en upfront. Wie het Koreaans machtig is, kan ieder woord verstaan. Het bereik van hun stemmen loopt van een klein kwelen tot een machtig brullen, raspend als een kettingroker. De kale klanken van de begeleidende muzikant combineren met de zang tot een totaal andere, explosief-expressieve take op de traditionele westerse Euripides-praktijk van luidkeels jambisch somberende vrouwen in met toneelbloed besmeurde jutezakken.

Kim Kum-mi is een overweldigende Hekuba, maar het koor doet niet voor haar onder. Deze vrouwen mogen dan op het punt staan als slavinnen te worden afgevoerd, zij blijven hun nieuwe overheersers tot het bittere einde zo eloquent geselen met vloeken en verwijten, dat de Grieken zichtbaar verschrompelen in hun bijzijn. Wie zijn hier nu eigenlijk de losers? Geheel conform hun bedoeling de canon te verrijken en vernieuwen bleven Ong Keng Sen en zijn partners overigens niet in pansori steken. Steeds wanneer zij het koor als collectief laten losbarsten, dompelen zij hun publiek kopje onder in iets dat meer doet denken aan een Aziatische musical of rockopera. Speciaal hiervoor schakelde hij een tweede componist in, Jung Jae-il. Als Helena opkomt, schakelt Jung Jae-il ineens over op romantische, mierzoete piano- of synthesizer-klanken, meer Borsato dan Beethoven.

Op zulke momenten scheert Trojan Women langs de uiterste randen van camp en kitsch, en die afwisseling is juist wat deze voorstelling zo ongemeen spannend maakt.