IJslanders hebben iets met hun landschap. Dat hebben meer volkeren, maar IJsland is – heb ik mij laten vertellen – een grotendeels onbewoonbaar, mistig maanlandschap vol geisers en vulkanen dat meer tot de poëtische verbeelding spreekt dan de Hollandse polders en knotwilgen. Tegenwoordig is dat een verkoopargument voor de IJslandse toeristenindustrie (mede geholpen door Game of Thrones), in de negentiende eeuw projecteerden nationalistische filologen de herkomst van de mythen uit de Edda op het IJslandse landschap, zoals beschreven in het recente proefschrift van Simon Halink.

P.A.R.T.S.-alumna Rósa Ómarsdóttir biedt met haar woordeloze voorstelling Traces een zachtaardiger versie van het IJslandse landschap als personage, zonder slechtgehumeurde dondergoden – hoewel een van de performers wel aan het einde in een zingende blauwe trol transformeert en de met luid geraas invallende duisternis een vulkaanuitbarsting suggereert. Maar het grootste deel van Traces is lief surrealisme, in een schemerige ruimte waarin het publiek op blote voeten naar binnen moet.

Vier performers bewegen zich, murmelzingend en mime-dansend, door een landschap van mosheuveltjes, kamerplanten en een stomend plastic pierenbadje. Daarbij worden ze door geluidskunstenaar Sveinbjörn Thorarensen begeleid op klankschalen – altijd weer klankschalen, het wordt wat obligaat in bewegingstheater maar hier past het wel – en maken ze hun eigen lichaam tot instrument door te spelen met contactmicrofoons. Het maakt Traces tot een anderhalf uur durende live Pipilotti Rist-clip, waarin alles pluizig aanvoelt, vreemde kleuren heeft en op een onschuldige manier kinky erogeen is, met een griezelig zoet muziekje erbij. Alsof er op een tienerverkleedpartijtje per ongeluk wat LSD in de cupcakes is beland.

De toon wordt in de eerste scène gezet, als een van de performers kokend water uit een thermoskan – vermomd als mossige rots, natuurlijk – over een van de kamerplanten giet, waarvan de pot gevuld blijkt te zijn met droogijs, zodat er een vulkanische wolk over de vloer uitwasemt. Met zulke inventieve lifehacks is de hele voorstelling gevuld. Inga Huld Hákonardóttir verandert zichzelf al zingend in een blauwe trol door een bak maïzena met smurfenkleurstof over haar hoofd uit te gieten (een bak die natuurlijk ook eerst vermomd was als mossige rots). En een douchekop die van grote hoogte in het pierenbadje regent blijkt in zijn eentje genoeg om een dramatisch moment mee te creëren.

De negentiende-eeuwse criticus John Ruskin introduceerde het begrip ‘pathetic fallacy’: het toeschrijven van gevoelens, gedachten, intenties en dergelijke aan dingen. In het objecttheater is dat schering en inslag, maar je kunt dat goed en minder goed doen, en Rósa Ómarsdóttir doet het bijzonder goed. Als de performers met zijn vieren onder een paars kleed kruipen worden ze echt een wandelende rots, en als ze vervolgens opsplitsen in vier kleinere rotsen is dat alleen maar logisch.

Een beetje New Age is het natuurlijk wel, die ambient soundscapes met al dat mosgroen en donkerpaars. Maar als je het afzet tegen de overgeconceptualiseerde denkdans die P.A.R.T.S. in het afgelopen decennium afleverde, dan is Traces een alle zintuigen strelende verademing, een postpsychedelische Poolcirkel-versie van Plato’s grot. Ik moet nu toch maar eens de Edda gaan lezen.

Foto: Stanislav Dobac