Het publiek vaart, de voorstelling rent en holt en danst en zwemt en wandelt permanent mee. Daar komt de logistieke kern op neer van het theaterproject Toen wij van Rotterdam vertrokken, gemaakt door MAAS theater en dans en Floris van Delft met zijn team, onder wie tien toneelspelers/dansers/performers/zangers. De dynamiek zit in die dubbele beweging. En in een paar verhaallijnen die slim door elkaar zijn geknoopt, als reusachtige visnetten.

Vooraf aan alles is dramaturg Wieke ten Cate mensen gaan interviewen. In de Rotterdamse haven en eromheen. Tijdens de wandeling naar ‘ons’ schip krijgen we van die gesprekken flarden te horen. Over hoe de haven in de loop van de naoorlogse jaren is veranderd. We lopen ondertussen door een van de oudere oer-onderdelen van die haven, de St. Jobsbuurt, nabij Delfshaven, waar de grote groei van dat Rotterdamse vangnet zo rond 1900 is begonnen. Daar ligt ons schip, daar gaan we aan boord. De tribune aan dek biedt plek aan enkele tientallen kijkers. En luisteraars. Want we zien de gebeurtenissen op de kades en in het water, we horen de stemmen van de spelers, het geluidsdecor en de muziek van Frans Baudoin op onze koptelefoons. Toen wij van Rotterdam vertrokken (nooit uit Rotterdam zeggen, want dan kom je nooit meer terug) is een visueel spektakelstuk met de auditieve kracht van een sterk hoorspel.

De zaak staat na ons vertrek meteen op scherp: als onze boot tempo maakt, klautert er iemand uit het water de kade op, en hij zet het meteen op een rennen. Hij zit goed in zijn (natte) pak. En hij spreekt met een heftig accent. De andere man op de wal, ook in pak, spreekt Chinees, hij onderhandelt telefonisch met Chinezen, hij is iets hoogs in het havenbedrijf en hij ontwerpt economische toekomstvisies tot plusminus 2030 of daaromtrent. Op de kade ontmoet hij een oude liefde, de kleindochter van een man die in de oertijd van de Jobshaven een rederij opzette, de firma Boompjes; de opa/oprichter was toen een ketelbinkie, in 1911. Het bedrijf van de kleindochter zit nu zwaar in de problemen. En die worden onder meer veroorzaakt door Adri, de inmiddels ontslagen kapitein van een containerschip, dat zojuist, vier dagen te laat, uit het Suezkanaal in Rotterdam arriveerde. Oorzaak van de vertraging: bootvluchtelingen in de territoriale wateren van Italië. Adri loopt dan nog wel over de kade, maar dat is schijn, hij ziet ook opvallend bleek – Adri is namelijk dood. Waarschijnlijk met zijn bezopen harsens van de kade in de Nieuwe Maas gegleden.

Dit zijn zo ongeveer de hoofdrolspelers uit het verhaal. O ja, en Saar niet te vergeten, de vrouw van Adri, zijn weduwe dus eigenlijk. Heel verwarrend dat het levende lijk van Adri maar blijft rondlopen. Saar is kwaad op haar dooie man. Ze werkt bij de immigratiedienst van de haven. Er wil tussen al die containers namelijk nog wel eens een verstekeling uit een oorlogsgebied opduiken. Neem nou die man in dat keurige maar zeer natte pak, die man uit het begin … Ho! Stop! Nu wordt het voor de toneelverslaggever oppassen geblazen. Bovenstaande feiten komen uit ongeveer de eerste tien minuten van de twee uur die deze dynamische boottochtvoorstelling in beslag neemt. De rest verklappen we niet.

Over de dynamiek van de voorstelling is overigens nog wel een opmerking te maken. Die zit onder meer in de dubbele beweging. Wij kijkers glijden door het water. De vertelling holt, wandelt, zwemt (en vaart zelfs een klein stukje) met ons mee. Wij hebben een gelijkmatig tempo – we liggen hoogstens even stil voor een brug of in een sluis. Maar de voorstelling beweegt veel grilliger. Die versnelt, vertraagt, versnelt weer. Dat werkt bij vlagen sensationeel, verslavend, hallucinerend, zeker ook door onze concentratie op de geluiden in de koptelefoons. Het is alsof je in die paar uur in verschillende tempo’s leeft. De vertelling is bovendien spannend opgebouwd, en ook hersenknersend, door die in elkaar grijpende verhalen. De ‘enscenering’ (of ‘mise-en-scène’) zit vol met gimmicks, georganiseerde toevalligheden, er zit zelfs een doorgecomponeerde en doorhollende musical-achtige song in (over vallen). In de loop van die twee uur worden we ook een aantal keren vrolijk op het verkeerde been gezet, waar het gaat over ‘toevallige passanten’ – wat is echt en wat is gespeeld?

Aan het eind is er een soort bevrijdend inzicht (zwaaien naar de haven van weleer), gekoppeld aan een werkelijk betoverend en ontroerend uitzicht, op die wijdse omgeving van die kolossale haven. Zelden heb ik een catharsis meegemaakt die letterlijk zo zuiverend werkt voor de gemoedsgesteldheid van de kijker: we zwaaien de verleden tijd uit. Toen wij van Rotterdam vertrokken is een zeer gelukkig makende theaterervaring.

Foto: Phile Deprez

(Sterren toegekend door de redactie.)