Hoe is het om je vaderland te moeten ontvluchten voor een burgeroorlog? Te moeten gaan wonen in een land waarvan je de taal en de gebruiken niet kent? Daarover schreef Joke van Leeuwen in 2010 het boek Toen mijn vader een struik werd. Monique Corvers maakt bij Het Filiaal van dit boek spannend en indringend locatietheater in het kader van de Vrede van Utrecht. 

Toda woont bij haar vader, een banketbakker die wel twintig soorten gebakjes kan maken. Als in het land oorlog uitbreekt tussen ‘de enen’ en ‘de anderen’ wordt hij soldaat, omdat hij ‘de enen’ moet verdedigen. Toda vraagt zich af waarom, sommigen van ‘de anderen’ zijn toch zijn vrienden? Voordat haar vader vertrekt laat hij zijn soldatenhandboek zien. Hierin staat hoe je je kunt camoufleren. Vanaf dan ziet Toda haar vader als een verdekt opgestelde struik.

Na zijn vertrek past haar oma op Toda. De oorlog komt dichtbij en het wordt te gevaarlijk. Toda moet voor haar eigen veiligheid vluchten naar een buurland. Haar moeder woont daar al jaren, omdat ze het ‘allemaal niet meer aankon’. Wat ze precies niet meer aankon, weet Toda ook niet.

Zij vertrekt, maar de reis zit vol gevaren en onverwachte ontmoetingen: een buschauffeur die geld eist om haar naar het buitenland te brengen, een generaal in ruste die haar wil adopteren, een gedeserteerde commandant, die niet kon commanderen en voor haar ogen wordt opgepakt. Tot haar schrik ontdekt Toda dat zij het adres van haar moeder kwijt is. Als zij uiteindelijk de grens heeft bereikt, lijkt het erop dat ze haar moeder nooit zal vinden.

Ondanks het pittige onderwerp is Toen mijn vader een struik werd geen loodzware voorstelling. Mirthe Klieverik speelt Toda overtuigend als een opgejaagd, nerveus meisje dat met verwondering om zich heen kijkt. Haar naïviteit geeft lichtheid aan de voorstelling. Toda’s observaties zijn niet alleen ontroerend, maar vaak raak en soms zelfs grappig.

Het koude Transformatorhuis in een industriewijk in Utrecht, waar de voorstelling speelt, geeft Toen mijn vader een struik werd een passende desolate sfeer. De fraaie, melancholische muziek van Gábor Tarján, die voortdurend op de achtergrond aanwezig is, sluit hierbij aan. Net als de vijf liedjes waarvoor Heleen Verburg de tekst schreef.

Toen mijn vader een struik werd kun je in de eerste plaats zien als een spannend avonturenverhaal vol onverwachte ontwikkelingen. Daarnaast maakt het op een toegankelijke manier duidelijk wat het betekent als kind te moeten vluchten. Afscheid nemen, weg uit je vertrouwde omgeving, bangmakerij door slechtgezinde mensen, de hartverscheurende eenzaamheid. En uiteindelijk de onpersoonlijke, kille opvang in het nieuwe land. Toda’s observaties en gedachten zitten vol kleine, herkenbare details.

Camoufleren is jezelf onherkenbaar maken, zegt Toda ergens in het begin. Jezelf onherkenbaar maken begint bij je naam. Toda heet eigenlijk geen Toda. Ze heeft een naam met vier k’s, maar die zijn niet uit te spreken voor de inwoners van het buurland. Dus wordt haar naam ingekort tot de laatste letters.

Zonder explictiet te worden becommentarieert Toen mijn vader een struik werd hoe in Nederland met jonge vluchtelingen wordt omgegaan. Achter het meisje Toda doemen voortdurend beelden op van het gesol met kinderen als Mauro, AMA’s en het kinderpardon. Vluchtelingen, we zijn ze liever kwijt dan rijk. Dankzij deze indringende voorstelling begrijp je wat zo’n houding betekent voor iemand die huis en haard moest ontvluchten. ‘Ben je nuttig voor dit land?’ wordt Toda als eerste gevraagd. ‘Ik kan goed koekjes bakken,’ zegt Toda. Je zou wensen dat dat genoeg was voor een veilig, onbezorgd leven.

Foto: Joris van Bennekom