Minutenlang springen de twaalf jonge dansers – elf mannen en één vrouw – wild heen en weer over het volledig ontbeende podium van de Grote Zaal in de Stadsschouwburg Amsterdam. Zonder muziek, in perfecte coördinatie. Ze stampen op piepende gympen, maar het geluid van soldatenlaarzen is niet ver weg. Af en toe schreeuwt een van hen iets dat klinkt als een bevel tijdens een kazernedrill.

Zo begint To Da Bone van (LA)HORDE, een Frans trio choreografen dat zaterdag haar Nederlandse debuut maakte tijdens het festival Julidans. Marine Brutti, Jonathan Debrouwer en Arthur Harel maken voorstellingen waarin ze urban dance-stijlen die zich viraal ontwikkelen via internet, als het ware opwaarderen tot shows voor de podia van de professionele moderne dans.

To Da Bone is gebaseerd op jumpstyle, een dansvorm die aan het begin van de eenentwintigste eeuw ontstond in de techno-scene in Nederland en België. Jumpstyle verspreidde zich als een lopend vuurtje over de wereld doordat de fans zichzelf filmen terwijl ze dansen, alleen of in groepsverband, op pleinen of in hun slaapkamer, en die video’s posten op het web.

Voor To Da Bone verzamelde (LA)HORDE twaalf jumpstylers die zo een aanzienlijke schare volgers wisten op te bouwen onder zelfgekozen noms de danse, zoals Magii’x (Mathieu Douay uit Frankrijk), Leslee (de Hongaar László Holoda), Shkap (de Oekraïner Andrii Shkapoid) en Dubz (Camille Dubé Bouchard, de enige vrouw in de groep, komt uit Québec in Franstalig Canada). Een bonte mix van nationaliteiten en culturen – er zitten ook twee Polen en een Duitser in de groep – verenigd onder één vlag: die van de jumpstyle.

Iedere danser heeft zijn eigen stijl, die hun fanatieke volgers herkennen en overnemen. Al die dansdialecten worden alleen ‘gesproken’ binnen de internationale, maar besloten gemeenschap van jumpstylers. Brutti & Co gaven de twaalf een nieuw publiek en nieuwe podia door hun werk toegankelijk te maken voor de niet-ingewijden. In een making of-documentaire, die tegelijk met de helaas eenmalige voorstelling permanent draaide in de foyer van de Stadsschouwburg, was te zien hoe ze dat hebben gedaan.

Tijdens vier résidences in Charleroi, Porto, Reims en Grenoble bouwden ze een choreografie, in permanent overleg met de dansers, en met ieders individuele materiaal als vertrekpunt. In al die steden waren er ook ontmoetingen met de lokale dansscene die de dansers voorbereidden op hun outing naar een breder publiek. Het resultaat is een ontwapenende hommage aan de jumpstyle, en aan deze twaalf beoefenaars. Ze dansen niet alleen, ze vertellen ook – wie ze zijn, waar ze vandaan komen, hoe ze aan deze dansstijl verslingerd raakten en wat die voor hen betekent.

Dat vertellen doen ze in hun eigen landstaal. Leslee bijvoorbeeld spreekt ons langdurig toe in het voor de meeste Amsterdamse bezoekers onbegrijpelijke Hongaars. Boventitels ontbreken. Die worden ook niet gemist. Andere dansers kunnen we wel verstaan, en hun verhalen komen overeen. Zo vertelt Dubz – in het Engels – over de eigen identiteit die jumpstyle haar heeft gegeven. Over de nieuwe vrienden die ze heeft gemaakt, over hoe ze als persoon is gegroeid en hoe dankbaar ze daarvoor is.

Op zeker moment in To Da Bone beginnen de dansers elkaar te filmen en te interviewen, en projecteren dat op een reusachtig wit doek. Dansend, kletsend, grappend en elkaar aanvurend halen ze zo hun publiek een pop-up jumpstyle-clubhuis binnen. Tussen hen door loopt ook nog even iemand rond die flarden van hun verhalen voor ons in het Engels vertaalt.

Het lijkt een vrolijke chaos, maar To Da Bone is wel degelijk een strak geregisseerde en tot in de details doordachte show. Zo blijft het projectiedoek permanent zachtjes golven, wat de beelden abstracter en meer dreamlike maakt. In sommige solo’s zien we subtiel de techniek en bewegingen uit de moderne dans doorbreken, die (LA)HORDE de twaalf heeft bijgebracht. In een andere scène vormen de dansers een kring, met de armen op elkaars schouders, en barsten ze ineens los in een jumpstyle-volksdans.

De YouTubes en Vimeo’s die de dansers zelf maken, duren hooguit een paar minuten. De grote dansscènes in To Da Bone veel langer. Kijkend naar dat schier eindeloze springen, naar al die complexe en razendsnelle bewegingen van armen en benen, krijg je onwillekeurig kramp in je eigen kuiten. In Amsterdam reageerde het publiek herhaaldelijk met spontaan applaus en kreten van enthousiasme.

Eén taal hadden deze dansers en hun toeschouwers namelijk al gemeen nog voordat de voorstelling was begonnen: die van de moderne fitheidscultus, en de nadrukkelijke braafheid die daarbij hoort. Het was soms of je de jonge WK-voetballers hoorde. In de making of-documentaire maken de twaalf dansers ook precies zo’n groepshug als je voetbalelftallen ziet doen. Hun levensverhalen deden vaak denken aan de coach en spelers van het Engelse elftal, die na hun verlies tegen België vooral benadrukten dat ze een ‘geweldig toernooi’ hadden gehad. Dat ze persoonlijk zo waren ‘gegroeid’, dankzij hun team mates en de fans.

Het is de begrijpelijke en wellicht onvermijdelijke uitkomst van de onwaarschijnlijke discipline die moderne sporters én dansers moeten opbrengen om hun kunst te leren. Maar hun persoonlijke achtergrond ís meestal niet braaf. To Da Bone is een indrukwekkende prestatie van wat tot voor kort twaalf autodidacten waren. Maar Shkap draagt ook de chaos en het geweld in Oekraïne met zich mee. Leslee het racisme en de repressie die oprukken in Hongarije. De Franse dansers hun problematische banlieus. Dat die in de voorstelling niet meer te zien zijn, heeft iets onbehaaglijks.

Hopelijk bieden dansen, sporten en fit zijn een vreedzame ontlading voor driften die anders tot oorlog leiden. Maar dat lange stampnummer aan het begin, met die geschreeuwde bevelen, deed toch ook echt aan een kazerne denken.

Foto: Laurent Philippe