‘Hoe kun je leven als je niet weet wie je ouders zijn?’ Met deze retorische vraag begint en eindigt José Montoya – eerder ook bekend als Jozef Klaassen – zijn autobiografische solovoorstelling. Een duidelijk antwoord op de vraag komt er niet.

In To be of nooit geweest gaat Montoya op zoek naar wie hij is en waar hij vandaan komt. Hij is geadopteerd door een Nederlands echtpaar, toen hij drieënhalf was. Ongeveer dan, want van die eerste jaren is niets bekend: geen geboortedatum, niet wie zijn biologische ouders zijn, zelfs geen ‘echte’ naam. José Montoya is de naam die het weeshuis in Colombia hem heeft gegeven.

Pas als hij een jaar of zestien is, wordt een schatting gemaakt van zijn vermoedelijke geboortedatum op basis van botonderzoek. De jonge José, dan nog Jozef, is teleurgesteld als de arts vertelt dat hij ‘om en nabij’ zestien is; hij kan wel drie maanden ouder of jonger zijn. Nu weet hij nog niet wat zijn sterrenbeeld is.

Montoya is acteur en beeldend kunstenaar. Hij speelde onder meer bij Danstheater Aya, De Toneelmakerij, Urban Myth en Theatergroep Max. Dit jaar is hij verbonden aan Likeminds, een Amsterdamse werkplaats die jonge theatermakers een platform biedt om een eigen artistieke signatuur te ontwikkelen.

To be of nooit geweest – een duidelijke verwijzing naar Shakespeare’s To be or not to be – is een zoektocht van een ontheemde man die zijn identiteit tot ver na zijn dertigste altijd heeft moeten ontlenen aan anekdotes van anderen. En altijd het gevoel heeft gehad dat hij anders was dan de anderen. Het is een sympathieke, kleine voorstelling zonder veel opsmuk. Het decor wordt gevormd door wat stalen buizen – waar hij verrassend lenig op klimt –, hij is gekleed in een trainingspak en het enige rekwisiet is een kartonnen doos met papieren.

Hij begint zijn verhaal vanuit de gevangenis waar hij ook in werkelijkheid toneelles geeft aan delinquenten. ‘Ze spelen de sterren van de hemel alsof hun leven ervan afhangt en dat is ook zo.’ Dat geldt voor hemzelf net zo goed: je inleven in een rol is iets wat hij zijn leven lang al heeft getraind. Nu, 37 jaar na zijn adoptie, probeert hij de puzzel te leggen van zijn versplinterde leven. Helemaal gelukt is dat niet.

Eigenlijk roept de voorstelling vooral meer vragen op, niet zozeer over de zoektocht naar wie hij is en waar hij vandaan komt, maar vooral vanwege de fragmentarische verhalen over zijn adoptieouders. Wat heeft Anna en Rob Klaassen bewogen om naar Colombia te reizen om daar een kind vandaan te halen (tegen betaling van ruim 7000 gulden)? De verhalen die hij vertelt over zijn jeugd in een Noord-Hollands dorp zijn te oppervlakkig en te weinig uitgewerkt om echt begrip te kweken. Zo krijg je pas na haar dood te horen dat zijn moeder een drankprobleem had en heeft zijn vader geen enkel begrip voor het feit dat hij zijn aangenomen adoptienaam – Jozef Klaassen – als hij volwassen is, wil inruilen voor zijn ‘echte’ naam. Als zijn oudere zus Ruth sterft, vertelt hij alleen maar dat hij er gek genoeg helemaal niks bij voelde.

Datzelfde geldt voor zijn zoektocht in Colombia. De eerste keer gaat hij alleen ‘op vakantie’; een tweede keer vindt hij uiteindelijk het weeshuis waar hij vandaan is gehaald. Er zijn wel degelijk papieren maar die blijven verstopt. Ook hiervoor geldt dat er vooral omtrekkende bewegingen worden gemaakt en dat je de urgentie mist. Onlangs (februari 2021) verscheen een rapport over ‘ernstige misstanden bij adopties van kinderen uit Bangladesh, Brazilië, Colombia, Indonesië en Sri Lanka tussen 1967 en 1997’, maar eigenlijk wordt dat probleem al evenmin aangekaart in de voorstelling. Zo heeft de voorstelling iets onbevredigends.

Natuurlijk, het beeld van iemand die geen idee heeft waar hij vandaan komt, spreekt absoluut tot de verbeelding. Montoya is een goede verteller en hij weet de aandacht vast te houden. Maar zijn verhaal roept vooral veel nieuwe vragen op, door met veel te grote hink-stap-sprongen door de tijd te razen.

Foto: Jean van Lingen