Titanic de musical, over de scheepsramp van het iconische passagiersschip in 1912, komt uiterst traag uit de haven en weet vervolgens door het uitwaaierende script nauwelijks te raken. Tussen al het karikaturale acteergeweld is kapitein Smith een prettig rustpunt: achter zijn autoritaire karakter geeft Richard Spijkers hem een mooie zweem tragiek mee.

Goed nieuws: met onder andere de Nederlandse premières van internationale theaterhits als Come From Away en The Mousetrap afgelopen week, komt de ongesubsidieerde theatersector na anderhalf jaar nagenoeg stil te hebben gelegen, gelukkig weer op gang. Dat is fijn, en dapper in tijden waarin de omstandigheden nog altijd verre van zeker zijn. Zondag ging ook Titanic de musical (eindelijk, uitgesteld) in première in de Kunstlinie in Almere. Joop van den Ende Producties haalde de Broadway-musical uit 1997 twintig jaar geleden al eens naar Nederland. Nu brengt De Graaf & Cornelissen een nieuwe versie in de theaters, in een sobere vormgeving (Eric van der Palen) waarin een grote, podiumbrede trap het meest prominente decorstuk vormt.

Titanic de musical is een verhaal van klassenverschil, gebrek aan sociale mobiliteit, dromen van een beter leven, vooruitgang en politieke druk. Het is ook het verhaal van ruim 1500 opvarenden die om het leven kwamen (vooral tweede- en derdeklasreizigers), en die allemaal – ongeacht de klasse waarin ze de oversteek van Southampton naar New York maakten – grote en kleine dromen met zich meedroegen.

Het script van Peter Stone stipt alle thema’s schematisch aan. Maar gebrek aan focus maakt dit eerder een muzikale stoomcursus over een van de grootste scheepsrampen van de vorige eeuw, dan een verhaal met een kloppend hart. Het begint al met het uitgebreide openingsnummer, een uitgerekt en conflictloos exposé waarin het schip – passagiers, bemanning, goederen – wordt ingeladen. Het duurt ruim een half uur voordat er iets van invoelbaar menselijk drama wordt opgeworpen.

Stone koos niet voor een centrale verhaallijn die alle overkoepelende thema’s met elkaar bindt, maar bedacht per klasse én voor de bemanning allemaal individuele plotjes, die er plichtmatig doorheen gepompt worden. Resultaat is een gejaagde productie met veel, vaak wat rommelige, ensemblenummers. Met zo veel personages – de ene nog karikaturaler dan de ander – en hun flinterdunne verhaallijntjes, is het moeilijk om je met de voorstelling te verbinden. Er moet van alles gebeuren tussen haven en ijsberg. Een brutale, zwangere jonge vrouw in de derde klas is vastbesloten een geliefde op te duikelen en poef: er dient zich eentje aan. Een echtgenote in de tweede klas droomt in weerwil van haar man van een welgestelder leven, maar zo snel als hun verwijdering zich aandient, wordt deze weer hersteld. Dan is er ook nog onder meer een aan zichzelf twijfelde stuurman, een stoker met een liefje thuis en een gedesillusioneerde architect.

Het klassenverschil maken we met name op uit de weldadige kostuums en pruiken (respectievelijk van Arno Bremers en Bobby Renooij) – van goedkope lompen tot enorme hoeden. Daar was ook in spel en tekstbehandeling nog wat te winnen – de consequent keurige articulatie rijmt slecht met de derdeklaspassagiers. Het contrast tussen de overdaad van de eersteklas met de penibele situatie van de derdeklas wordt benoemd als gegeven, maar had in regie van Paul van Ewijk veel theatraler gemaakt kunnen worden.

Muzikaal is de voorstelling uitstekend in orde en de eendimensionaliteit van de personages wordt in de beste gevallen gul omarmd door het spelersensemble. Marijn Brouwers is lekker over de top vilein in de manier waarop hij als reder J. Bruce Ismay de scheepsbemanning tot hogere snelheid forceert en Dennis Willekens speelt een vrolijk schmierende eersteklasbediende, die al snel de lachers in de zaal op zijn hand heeft. Tussen alle bordkartonnen personages is Richard Spijkers als kapitein Smith een prettig rustpunt. Vrijwel als enige laat hij zijn verhaal – dat van de afscheidnemende kapitein op een laatste reis die hij niet had willen maken – aan de letterlijkheid ontstijgen tot een universeel en meerlagig portret. Dat doet hij met beheerst spel en trefzekere tekstbehandeling – met kapiteinsautoriteit dus. Ook Mariska van Kolck en Han Oldigs ontroeren als het welgestelde echtpaar Straus, dat door voor elkaar te kiezen automatisch de dood verkiest.

Verzakkende panelen suggereren in de tweede helft het water makende schip, maar heel spannend worden de laatste minuten voor het zinken niet. Voor je er erg in hebt, is het gedaan: een zwart doek vult de lijst, met daarop de namen van alle overleden opvarenden. Een reflectieve epiloog sorteert eindelijk de verstilling die tot dusver node gemist werd.

Na afloop van de première in de Kunstlinie, werd producent Hans Cornelissen door de Amsterdamse locoburgemeester Egbert de Vries benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, voor zijn jarenlange bijdrage aan de Nederlandse theatersector. In zijn dankwoord sprak Cornelissen de hoop uit dat de cultuurbranche na de afgelopen coronatijd ‘enigszins op koers mag blijven’.

Foto: Roy Beusker