Tegen het begin van de vorige eeuw was librettist als beroep al bijna verdwenen. Misschien is dat aan Wagner te wijten, die liever zelf teksten knutselde dan te vertrouwen op een specialist, maar in elk geval zou gedurende de twintigste eeuw voor componisten met opera-ambities het libretto een belangrijk struikelblok blijven.

In de praktijk leidde dat vanaf het interbellum tot allerlei soorten libretti, van bestaande klassieke toneelteksten (Debussy had hier het voortouw al genomen), tot samengesteld uit verschillende teksten (Berg), gebaseerd op een psychopathologische casus (Schönberg) of gewoon gecomponeerd op poëzie. Componisten konden het verhalende element zelfs totaal laten vallen en teksten als een zelfstandig onderdeel van de compositie opvatten (Louis Andriessen). Nog steeds kiest elke componist wat hem of haar het beste past.

Tom Green heeft gekozen voor een dichtbundel die hij als monoloog getoonzet heeft. Voor The World’s Wife, waarmee festival O. in Rotterdam geopend werd, heeft hij een keuze gemaakt uit het oeuvre van Carol Ann Duffy. In een korte speech gebuikte Guy Coolen – artistiek directeur van het festival – de term operamuziektheater, een bruikbare term voor een genre dat zich zo lastig in een acceptabele definitie laat vangen.

We moeten terug naar de begintijd van de opera om repertoire tegen te komen waar componisten (lange) gedichten op soepele recitatieven toonzetten, recitatieven die soms een aria-karakter konden aannemen zonder tot aparte spektakelstukken te worden zoals zich dat later ontwikkelde. Bij deze opera is een vergelijkbaar procedé toegepast: het is een lang en soepel recitatief voor een zangstem met strijkers-begeleiding. In vroege opera is de tekst nog verhalend en chronologisch in dialogen en monologen verdeeld, maar in The World’s Wife heeft Green gekozen voor een niet-lineaire vorm: het is een galerij van vrouwenportretten in muziek.

De gedichten worden groot geprojecteerd op een scherm achter de performers: regisseur Jorinde Keesmaat wil de tekst integraal onderdeel laten zijn. De teksten zijn echter zo rijk geladen met beelden en betekenissen, dat de dwingende projectie ervan ook een hinderpaal vormt. De projectie spoort aan tot lezen, maar dat eist dusdanig de aandacht op dat de toeschouwer voortdurend voor een dilemma geplaatst wordt: lezen of kijken en luisteren. En er valt heel wat te kijken en te luisteren.

De voorstelling begint met de vijf performers bovenop een iconisch huisje met puntdak en schoorsteen. De bariton gaat in dialoog met de vioolsolo. Later voegt zich de tweede viool hierbij, nog later gevolgd door de altviool en tot slot ook de cello: samen creëren zij een weefsel rondom de tekst die de hele voorstelling centraal staat. De Amerikaanse transgender bariton Lucia Lucas is een formidabele performer. Haar présence vult het toneel. Vocaal krijgt elke noot de intens doorvoelde beleving en de juiste muzikale lading. En de zorgvuldig doordachte interpretatie wordt tot in perfectie toe gecompleteerd door het Ragazze Quartet, dat geheel in de handeling geïntegreerd is – in de hele voorstelling is er geen muziekstandaard te bekennen.

Het strijkkwartet is net als de zanger in het rood gekleed, het zijn afsplitsingen of verdubbelingen van de bariton. We worden geconfronteerd met een (voornamelijk westerse) canon van vrouwen uit historie, mythologie, fantasie die aan een kritische blik onderworpen wordt, waarbij onderbelichte, valse, gemanipuleerde en verwrongen aspecten genadeloos worden geopenbaard.

Als tegen het eind van de voorstelling het huisje in brokken gedemonteerd over het toneel verspreid ligt, heeft elke performer haar eigen plek gecreëerd. Eerst lijkt het erop dat zij stuk voor stuk wortel gaan schieten in de met aarde gevulde brokstukken, maar uiteindelijk liggen ze allemaal op een bedje van aarde – gaan zij een nieuw scheppingsverhaal beginnen, gaan zij uit de aarde nieuwe wezens scheppen, kan eindelijk Adams rib vervangen worden door een gelijkwaardiger concept?

Aan het eind van de voorstelling worden er geen gedichten meer geprojecteerd, maar statements, vermoedelijk van de performers zelf. Alle vijf ontdoen ze zich van hun bovenkleding terwijl we de tekst ‘look at me’ horen. De voorstelling hoopt – na de presentatie van de kritische blik op de geportretteerde vrouwen, van Roodkapje tot Medusa, van Salome tot Demeter – dat we er eindelijk in zullen slagen met een eigenlijke in plaats van oneigenlijke blik te kijken naar The World’s Wife.

De geïnspireerde uitvoering werd bij de opening van O. beloond met een terecht en oprecht gejuich. O. steekt er veel energie in om operamuziektheater te laten wortelen in de héle stad Rotterdam, niet alleen bij de gegoede burgerij. Na deze première werd het publiek in de foyer onthaald met Rotterdamse (levens)liederen. Een passender ervaring na het bezoek aan de abstracte, gelaagde, complexe en esthetiserende voorstelling in de grote zaal had men zich niet kunnen wensen.

Foto: Nichon Glerum