Voor hun nieuwe voorstelling liet Dood Paard zich inspireren door het slepende debâcle van de privatisering van het Medisch Centrum Slotervaart, dat net voor de première zelfs failliet werd verklaard. De bewerking is echter zo schematisch en oppervlakkig dat het naar onbedoelde zelfsatire neigt.

‘Ik zal het eens andersom proberen’, moet auteur Rob de Graaf hebben gedacht. Al decennia worden minimaal bewerkte repertoirestukken met wisselend succes door regisseurs ingezet om iets over de actualiteit te zeggen. Het resultaat is vaak geforceerd: oude schema’s en rollenpatronen worden op hedendaagse problematieken gelegd alsof er de afgelopen eeuwen niets aan het onderliggende mens- en maatschappijbeeld is veranderd. Waarom dus niet beginnen bij het nieuwsfeit en vandaaruit een nieuwe, klassiek vormgegeven tragedie schrijven?

Het criminele mismanagement van Medisch Centrum Slotervaart, dat in 2006 in handen kwam van firma Meromi Holding bv. en uiteindelijk een maand geleden failliet werd verklaard, lijkt ook een uitstekende aanleiding voor deze aanpak. De berichtgeving leest zelf al als een koningsdrama, een cocktail van zelfoverschatting, totale incompetentie, vriendjespolitiek, ijdelheid en ouderwetse hebzucht.

Het probleem is echter dat De Graaf zich vervolgens op bijna fundamentalistische wijze aan die voor de hand liggende aanpak heeft geconformeerd. Het stuk voert de bestuurders van het ziekenhuis op als gehaaide machtswellustelingen, het personeel als idealistische do-gooders die het onderspit delven, en nergens dreigt de auteur ook maar enige nuance in deze karakterisering aan te brengen. Het helpt niet dat de spelers weinig tegenkleur aan de opgevoerde clichés geven – zeker het hysterische gehaaibaai van Manja Topper als ziekenhuisdirectrice Aysel Erbudak draagt bij aan een theatrale vorm waarin voor diepgang geen enkele ruimte bestaat.

De Graaf en Dood Paard zitten eigenlijk in twee schema’s vast. Ten eerste is er het schema van de Shakespeareaanse tragedie, waarin de hubris van de protagonist naar een eenzaam en roemloos einde leidt (The tragedy of Slaughtervaart lijkt vooral parallellen te willen trekken met Richard III en Macbeth). Door de overheersendheid van die vorm trapt De Graaf ironisch genoeg in dezelfde val als al die voorstellingen die zich op een bestaand repertoirestuk baseren: de actuele thema’s die het stuk wil aansnijden worden platgeslagen door de zogenaamd tijdloze en universele pasvorm van het verhaal.

Het tweede frame dat als een molensteen om de nek van de voorstelling hangt is een, eh, ‘simplisties’ soort anti-kapitalisme. Begrijp me niet verkeerd, ik sta zelf ook extreem sceptisch tegenover marktwerking in de zorg, maar de bestuurders in The tragedy of Slaughtervaart worden zo zeer als arrogante sociopaten neergezet dat ik even dacht dat ik terug in de tijd was geslingerd naar het vormingstheater van de jaren zeventig. Op geen enkel moment lijkt de voorstelling geïnteresseerd in de vraag hoe het allemaal in eerste instantie zo ver kon komen, of hoe Erbudak en Schram daarna zo lang ongestoord hun gang konden gaan – vragen die systemische problemen bloot hadden kunnen leggen die verder gaan dan capitalism is bad, mmmkay?

Het levert een voorstelling op die haar engagement reduceert tot het ergste soort eigenparochietheater, waar de kijker op geen enkel moment wordt uitgedaagd of een nieuw perspectief krijgt aangeboden. De bizarre saga rond Medisch Centrum Slotervaart had zowel een diepgaandere als fantasierijkere theaterbewerking verdiend.

Foto: Sanne Peper