In het tweede deel van de reeks The Real City, over actuele grootstedelijke problemen, zet het Rotterdamse locatietheatergezelschap Onderwater Producties het thema polarisatie centraal.

Voor aanvang van de voorstelling The real city: Camp Fire word ik vriendelijk begroet door twee medewerkers van de Culture Campsite te Rotterdam. De bijzondere locatie in Delfshaven biedt verschillende door kunstenaars ontworpen tiny houses aan waarin je kan overnachten – de combinatie van de kleurrijke ontwerpen en de locatie op een voormalige parkeerplaats geeft de ‘camping’ een lekker rauw gevoel.

Als we uiteindelijk plaatsnemen voor een kampvuur en een verhoogd podium met een DJ-set, worden we door een feestelijk geklede, blonde vrouw van in de veertig (Afke Weltevrede) verwelkomd op het ‘Het-is-weer-voorbij-die-mooie-zomer-feest’, dat zij samen met haar oudere broer (Jeroen Rienks) heeft voorbereid.

Broer en zus wonen zelf in een van de tiny houses op het terrein en jaarlijks organiseren ze dit buurtfeest – er zijn hapjes, we krijgen gesprekskaartjes aangereikt zodat het niet saai wordt, en we zullen de avond afsluiten met een gezamenlijke dans rond het kampvuur. Weltevrede weet het publiek meteen voor zich te winnen met haar ietwat nerveuzige spel, te meer omdat Rienks als haar broer vanaf het begin als een nogal vervelend mannetje overkomt, dat steeds het laatste woord wil hebben.

De inzet van Camp Fire wordt pas duidelijk als ook een oude vriendin van de zus (Myrthe van der Vuurst de Vries) op het feest aankomt. Zij is net vanuit New York weergekeerd en vertelt in geuren en kleuren over haar hippe, en zeer politiek bewuste bestaan. Tussen de vriendin en de broer ontstaat al gauw wrijving: auteur Enver Husicic zet haar als persiflage op kosmopolitisch links in, en hem als karikatuur van racistisch rechts. In het midden bevindt zich de zus, die de ‘redelijke’ zwijgende meerderheid vertegenwoordigt.

De verhoudingen worden nog verder op scherp gezet als er een zwarte man met zijn camper het terrein op komt rijden (Ishmail Kamara), en vraagt of hij een of twee dagen mag blijven, om dan weer te vertrekken, ‘like the wind’. Alle drie de personages projecteren hun eigen vooroordelen op deze ‘vreemdeling’, die er verder vooral het zwijgen toe doet en zich over de muziek ontfermt.

Het levert een vermakelijke satire over polarisatie op. Rienks en Van der Vuurst de Vries geven zich met veel plezier over aan hun overdreven personages, terwijl Weltevrede wanhopig de vrede probeert te bewaren. Door slimme interventies als de gesprekskaartjes en de gezamenlijke repetitie van de slotdans smeden de makers bij het publiek een band van gezamenlijke ontbering, waardoor de grens tussen acteurs en toeschouwers vanaf het begin wordt opgeheven.

Husicic’ tekst kent echter ook wat zwakke plekken. Zodra de verhoudingen tussen het centrale drietal duidelijk zijn, biedt het stuk eigenlijk geen verrassingen meer: te veel scènes bestaan uit gebekvecht dat inhoudelijk niets toevoegt. Daarnaast wordt het personage van Kamara slechts ingezet als leeg blad waarop de witte personages hun eigen ideeën en onzekerheden kunnen reflecteren, en maakt hij nul eigen ontwikkeling door.

Bovendien is het stuk in politiek-inhoudelijk opzicht niet in evenwicht. Husicic weet scherp de blinde vlekken van bekrompen rechts en intellectueel links neer te zetten, maar is veel minder kritisch op het personage van Weltevrede. Haar ‘redelijke midden’ lijkt uiteindelijk de positie waar zowel de schrijver als de makers zich het meeste mee identificeren: Weltevrede blijft gedurende het stuk vooral sympathiek, en krijgt het laatste woord in een moralistische monoloog waarin ze de waarde van twijfel bezingt.

Het was veel interessanter geweest als ook de tekortkomingen van centrisme in het stuk waren gefileerd – door de ‘zwijgende meerderheid’ het grote gelijk toe te dichten communiceren de makers uiteindelijk vooral dat de polarisatie zélf het probleem is. Door zo het ‘radicale midden’ te omarmen kiezen de makers voor een net wat te simplistische uitweg uit het centrale conflict.

Het mag de pret niet te veel drukken – dankzij de vlotte regie van Joep van der Geest en het sappige spel van de acteurs is Camp Fire eerst en vooral een geestige komedie, die juist ook door de hopeloos contrarevolutionaire stellingname flink tot discussie uitnodigt.

Foto: Fred Ernst