Midden op het toneel staat een constructie van steigerbuizen, als het geraamte van een huis dat nog gebouwd moet worden. Op de vloer liggen donkergrijze rubberen tegels, hier daar gestapeld, want ook die vloer is niet af. Jefta van Dinthers The Quiet is een voorstelling over wording. Over wat het betekent iemand te worden, een vrouw te worden en over hoe dat worden ook altijd een reiken is naar het verleden. Zoals een boom twee kanten opgroeit, de stam richting de hemel, de wortels zich uitstrekkend in de aarde.

Voor zijn nieuwste choreografie werkte Van Dinther voor het eerst met alleen maar danseressen, vijf vrouwen die iets betekend hebben voor zijn persoonlijke en artistieke ontwikkeling: Alexandra Campbell, Lisa Drake, Cecilia Roos, Agnieszka Dlugoszewska en Kristine Slettevold. Vijf vrouwen die in leeftijdsverschil ruim twee decennia omspannen. In een reeks traag uitgesponnen scènes worden een soort bewegende tableaus gecreëerd die elk op een manier linken aan dat wordingsproces.

Wanneer de vijf vrouwen zich aan het begin van de voorstelling over het podium beginnen te verplaatsen zijn hun bewegingen niet wat we vrouwelijk zouden noemen. Misschien niet eens menselijk. Het is alsof ze deze lichamen pas net hebben gekregen en nog ontdekken hoe ze die rare ledematen in bedwang moeten houden. Op grote sneakers en gekleed in tinten wit gaan ze met grote stappen door de ruimte, de rug gekromd, armen zwaaiend en wijzend. Gedurende de voorstelling verandert hun manier van bewegen continu. Soms is er de stramheid van oude lichamen, dan plots de souplesse van de jeugd, het ene moment zijn de bewegingen vloeiend, het andere hoekig.

In The Quiet is wording geen lineair proces, maar juist een grillig door de tijd vertakkend verloop. Een van de thema’s van de voorstelling is hoe we kennis van eerdere generaties in ons dragen en hoe die via een scala aan rituelen wordt overgedragen, soms zonder dat we ons ervan bewust zijn. Alsof die kennis door de generaties heen stroomt. Het is een idee dat terugkomt in veel scènes, die vaak iets ritualistisch hebben. ‘We are going to tell you some things and then it’s going to be like you’ve always known them’, klinkt een stem. Vervolgens wordt langzaam een mens opgeroepen in woorden. ‘People think you are quiet, but you are not.’ ‘You worry too much.’

In een andere scène wordt een luik in de vloer geopend, een fel van kleur veranderend licht stijgt op, uit de diepte klinkt een gezang dat uit een andere tijd lijkt te komen. De vijf vrouwen cirkelen rond die opening in de vloer, als nieuwsgierige dieren. Ze bootsen de stem na. Want ook dat is identiteitsvorming, we worden onszelf door de ander na te doen. Zo wordt de spanning geregeld gezocht in dat spel van identificeren met de ander en het verlangen zich te onderscheiden, wat zich vertaalt in de bewegingspatronen van de danseressen. In hoe ze elkaar volgen en opzoeken of juist een eigen weg kiezen.

Van Dinthers stijl wordt gekenmerkt door minimalisme en het uitrekken van de tijd. Wanneer dat ineen klikt, levert dat een hypnotiserend effect op dat een aantal scènes hier ook weet te bewerkstelligen. Zoals wanneer de vijf vrouwen rondjes lopen en hun schijnbaar willekeurige en afzonderlijke patronen langzaam overgaan in een op elkaar afgestemd patroon. Hier werkt het oprekken van de scène en het monotone ritme van de stappen om de toeschouwer volledig onder te dompelen.

Helaas zijn er ook elementen die minder goed werken. Zoals een scène waarin de vrouwen al dansend een tent in elkaar zetten in de lucht. Hoe vloeiend de danseressen die handeling ook proberen te maken, het concrete opzetten van een tent blijft net te herkenbaar, wat de betovering ervan verbreekt. En de tent zelf wordt nooit het surreële object dat Van Dinther lijkt te willen.

Mooi is hoe het lichtontwerp van Minna Tiikkainen in sommige scènes de ruimte openbreekt om die dan weer te vernauwen, maar in een aantal delen van de voorstelling is het licht zo spaarzaam dat nauwelijks te onderscheiden is wat er op het toneel gebeurt. Daarbij krijgen de vijf vrouwen door die donkerte, op een paar momenten na, letterlijk geen eigen gezicht. En dat is, in een voorstelling over identiteit en wording, toch wel een manco.

Foto: Ben Mergelsberg