Bashar Murkus is een van de meest vooraanstaande theatermakers van Palestina. Ondanks zijn jonge leeftijd (hij is pas 30) regisseerde hij sinds 2011 al zo’n 20 voorstellingen, de laatste jaren bij het Khashabi Theatre waarvan hij mede-oprichter is. Die groep ontstond nadat de Israëlische overheid vanwege een controversiële voorstelling de subsidie stopzette aan het Al-Midan Theatre. Khashabi Theatre, gevestigd in Haifa, werkt onafhankelijk en maakt, voor zover dat mogelijk is in bezet Palestina, in alle vrijheid zijn voorstellingen.

Het laat zich raden dat die voorstellingen doordrenkt zijn van de maatschappelijke omstandigheden waaronder ze tot stand komen. Murkus voelt zich sterk verbonden met zijn Palestina en in zijn voorstellingen onderzoekt hij nadrukkelijk de politieke en sociale factoren die van invloed zijn op de huidige situatie van zijn volk.

In The Museum betreft dat onderzoek terrorisme. In een kale ruimte bevinden zich twee mannen. De ene, een intellectueel met een master in beeldende kunsten, heeft zeven jaar eerder een aanslag gepleegd in een museum voor moderne kunst. Daarbij kwamen 49 kinderen en een docente om. De ander is de rechercheur die de zaak heeft onderzocht. Ze treffen elkaar op de dag vóór de executie van de dader, op verzoek van de veroordeelde. Hij wil het galgenmaal delen met de politieman.

De voorstelling is opgebouwd volgens de regels van de Griekse tragedie, inclusief de reien. Die worden vertolkt door de twee acteurs zelf, de ene keer blatend, met een schapenkop op het hoofd, de andere keer op een vette housebeat. Want de vorm mag dan klassiek zijn, de inhoud is dat allerminst.

De protagonist die ‘de fatale storing van de natuurlijke orde veroorzaakt heeft’ (zo wilde Aristoteles het immers) komt in conflict met de boven hem gestelden. Bij de oude Grieken waren dat de goden, hier de staat. Wederom volgens Aristoteles moet een tragedie vervolgens medelijden en vrees opwekken bij de toeschouwer opdat hij een catharsis ondergaat. Of de voorstelling daarin geslaagd is, blijft de vraag. Daarvoor blijft te veel onbenoemd. Zo zegt de terdoodveroordeelde in de proloog dat zijn aanslag voelde als een vorm van hedendaagse kunst, zonder dat verder toe te lichten. Ja, om een plek in de geschiedenis op te eisen. Maar waartoe?

Wat Murkus lijkt te bevragen in The Museum is de vanzelfsprekende macht van de staat, hier vertegenwoordigd door de rechercheur. Waarom heeft de een wel de macht of de bevoegdheid om te doden en de ander niet? Waarom ligt het geweldsmonopolie bij de overheid? In een interview hierover zei hij dat het natuurlijk complete waanzin is om een aanslag te plegen op een museum, maar dat het net zo waanzinnig is om met een simpele druk op een knop een bombardement uit te voeren. ‘Dat is hetzelfde. Dus laat ons dat onderwerp vanuit verschillende invalshoeken bekijken.’

En dat doet hij. We zien een bloederig kat-en-muisspel waarin de twee personages voortdurend elkaars grenzen opzoeken én overschrijden, als in een danse macabre. Waarin het vanzelfsprekende gelijk van de macht steeds meer tot wankelen wordt gebracht. Dat ze zich in een afgesloten ruimte bevinden waar niemand hen kan zien, maakt dat geldende regels rücksichtslos overtreden kunnen worden. Hun ‘spel’ wordt steeds gevaarlijker.

De beelden zijn pregnant, de sfeer is intens en duister, wat nog onderstreept wordt door zware bassen op de geluidsband. Pas tegen het eind gloort er enig licht (de catharsis!) als de aria ‘Casta Diva’ uit Norma door de ruimte schalt. ‘Spargi in terra quella pace che regnar tu fai nel ciel.’ (‘Verspreid op aarde dezelfde vrede die u doet regeren in de hemel.’)

Een antwoord op de vraag wat de drijfveren van een terrorist zijn geeft The Museum niet. Dat kan natuurlijk ook niet, vraag maar aan Beatrice de Graaf. Wat de voorstelling wel overtuigend laat zien is dat er weinig voor nodig is om naar geweld te grijpen als ultiem machtsmiddel. Of dat nu is om een plaats in de geschiedenis te bemachtigen of om je frustraties van je af te slaan.

Foto: Niels Knelis Meijer