The Lover, een solo van de IJslandse danseres en choreografe Bára Sigfúsdóttir (afgestudeerd aan de Brusselse dansschool P.A.R.T.S. in 2011) bestaat in twee versies. De oorspronkelijke versie voor de blackbox omvatte de indrukwekkende scenografie van ontwerpbureau 88888 met foto’s van de Franse kunstenares Noémie Goudal, aan wier reeks Les Amants Sigfúsdóttir de titel van haar performance ontleent. In de locatieversie die Sigfúsdóttir in 2015 voor het Oostendse theaterfestival Theater Aan Zee maakte kon deze fotografische installatie om praktische redenen niet heropgebouwd worden. Wie vreesde dat de performance daarmee aan zeggingskracht zou verliezen kreeg ongelijk: de noodgedwongen versoberde locatieversie prikkelde de verbeelding minstens even sterk, zo niet nog sterker dan de zaalversie.

Ze concentreerde de aandacht nog gerichter op de fascinerende bewegingstaal waarvan Sigfúsdóttir zich bedient om het te hebben over leven – niet het kleinmenselijke leven met zijn anekdotische probleempjes, maar de biologische ontwikkeling van menselijk bestaan, en wat dat veroorzaakt ten opzichte van de zoveel oudere geologische gegevenheid. De ‘geliefden’ zijn in Sigfúsdóttirs performance niet bepaald in romantische doen, want de choreografe brengt de verhouding tussen natuur en mens in beeld in bezitterig-agressieve zin: het punt waarop de menselijke cultuur de natuur overweldigt om haar leeg te zuigen, een liefde die zo groot is dat ze destructief wordt.

De korte solo valt uiteen in twee delen, waarin je de opgang en de neergang van een soort zou kunnen herkennen. De eerste helft is doordrongen van groei en potentie, het tweede van aftakeling en vernietiging. In de zaalversie wordt de verder lege scène aan de achterwand begrensd door een reusachtige foto van Goudal waarop een gewelf met zuilen te zien is, een beeld vol surreële mystiek die doet denken aan die van M.C. Escher. Op locatie in de verlaten loods in Oostende zijn de kale betonnen pilaren van steen. Tussen die pilaren, in de gesuggereerde respectievelijk echte ruimte bevindt zich, ineengedoken, een wezen. Het zou een prehistorisch dier kunnen zijn, maar evengoed een plantensoort of een eencellige: feit is dat het geen individueel wezen is, maar een organisme, een species, dat ontluikt.

Dat ontpoppen begint met het trillen van een spier in een arm, het naar buiten draaien van die arm, waarna het lichaam zich traag naar buiten openplooit, als een lotusbloem. Startend vanuit het gekringel van tenen volgt daarop een poging om recht te komen, om te groeien – maar de ‘ledematen’ van het wezen lijken nog niet goed op elkaar ingespeeld, de scharnieren doen hun werk niet, zodat voeten, handen, vingers en armen autonoom hun gang gaan zoals de leden van een zeester, ongehinderd door een centrale wil of een autoritair sturend bewustzijn. We zijn getuige van een proces van trial and error: de natuur ontwikkelt zich door het belonen van wat als bij toeval het meest aangepast raakt aan zijn omgeving. Soms komt de groei even tot stilstand, om dan met een plotse schok – een groeischeut – weer op gang te komen.

Lang blijft het lichaam nederig door de grond aangezogen, pas op het einde van het eerste deel weet het zich in min of meer verticale positie staande te houden en loopt het tot dicht bij het publiek– ja, nu is het onmiskenbaar een mens, die achteromkijkt naar de ontwikkelingsweg van miljoenen jaren die hij heeft afgelegd. Pas in dat prachtige moment van eerste oogcontact vindt die mens in het publiek dat voor hem zit zijn gelijke. Tegelijkertijd eindigt met die blik van herkenning de harmonie en de symbiose met de omgeving die hem heeft voortgebracht en begint zijn dominantie over de ruimte. Het tweede deel van The Lover zet vinnig aan, aanvankelijk vrolijker en speelser dan het eerste: de mens weet nu dat hij bestaat, hij beproeft zijn kunnen, beweegt zich zelfbewust door zijn wereld. Maar die overmoed is van korte duur.

Parallel met het ingrijpend vervellen van de scenografie (in de zaalversie) installeert zich een wanhoop in de bewegingen: een lange uitgestoken tong hapt nu wanhopig in de lucht, of misschien naar ontbrekend voedsel, want een begerige mond kluift niet veel later de eigen arm af. De sferisch-lichte soundtrack van de IJslandse componist Borko heeft nu plaatsgemaakt voor het gedonder van een aanzwellende stroom, een oorverdovende flood die niet minder dan een apocalyps aankondigt. Wat in de zaalversie gebeurt met de fotografische installatie laat weinig twijfel bestaan over het rampzalige effect dat de verschijning van deze soort uiteindelijk op het landschap heeft – na de eigen gestage transformatie tot master of the universe is de mens de oorzaak van een ingrijpende transformatie van zijn omgeving. Maar zelfs in de locatieversie zonder scenografie zijn de aanrollende soundscape en de stilte die volgt op het plotse wegvallen van het lawaai welsprekend.

Het wonderlijke van The Lover schuilt in de manier waarop Sigfúsdóttir een allegorie opbouwt voor een oeroud ontstaansproces, eerder dan voor een anekdotische geschiedenis: het is geen geboorte, maar het leven zelf dat ontstaat, in schokkerige fasen. De sobere en geconcentreerde bewegingstaal zet de sluizen van de verbeelding open. En paradoxaal genoeg heeft net die onpersoonlijke aanpak ook iets spiritueels: ondanks alle overtuigende biologische verklaringen blijft het aanschouwen van oorsprong en vergankelijkheid – ook in performatieve context – een ‘wonder’. Een gevaarlijk wonder, absoluut, maar de manier waarop Bára Sigfúsdóttir die ramp invoelbaar maakt is tegelijkertijd van een grote schoonheid.

The Lover is op 20 en 21 oktober te zien in Frascati Amsterdam.

Foto: Sarah Baert