Pepijn Gunneweg, die tot 2014 deel uitmaakte van de Ashton Brothers, is terug in het theater met zijn eerste solovoorstelling. Hij heeft twee jaar aan de voorstelling gewerkt en het resultaat is een bonte mengeling van variété, circus, muziek en heel veel poëtische beelden. Een meeslepende ode aan de verbeelding, dan weer wreed, dan weer grappig, dan weer troostrijk, die blijft boeien tot de laatste seconden.

Tijdens het kwartier inloop van de voorstelling is er al heel veel op het toneel te zien. Een decor als een halve circustent met piste, een opengesperde clownsmond op het achterdoek, een grote paal met lantaren aan de rechterkant, een tafeltje, stoel en spiegel met lampjes links. Een keukentrap, een leeg kattenmandje.

Over het toneel wandelen verschillende vreemde types die geconcentreerd met van alles bezig zijn. Een tonnetje ronde circusdirecteur, een viool spelende vrouw met drie borsten, een soort ‘sterkste man’ in leren broek, met spierballen, grote buik, veel gezichtshaar en dreigende uitstraling, een lange dunne man in een ruitjespak.

Pepijn Gunneweg, de clown van het circus, verschijnt ten slotte in Charlie Chaplin-achtige uitdossing, terwijl diens lied ‘Smile’, zacht uit de boxen klinkt. Er volgt een vermakelijk, interactief intermezzo met iemand op de eerste rij. ‘Peppino the Great’ is in the house en de voorstelling kan beginnen.

Wanneer het zaallicht uitgaat en het achterdoek wordt opgehesen voor een schetterende ouverture blijkt de troupe wonderlijke freaks het muzikale orkestje te bevolken dat achterop het podium zit. Zingende violiste Nienke Caljouw, toetsenist Daniël van der Duim, de vervaarlijk uitziende Arno Bakker op trombone en sousafoon. Circusdirecteur Rombout Stoffers schreeuwt ‘Peppino the great’ vanachter het drumstel in het midden nu en dan directief een commando toe. ‘Do the singing fish! Do the jump of death!’

Wat volgt zijn slapstickachtige scènes. Koorddansen over een lichtsnoer, jongleren met een microfoonstatief of Peppino die een metershoge paal in klimt met een vol aquarium op zijn hoofd. De muzikanten verzorgen de anderhalf uur durende underscore en acteren in de afwisselende scènes, die uit fantasievolle beelden, variéténummers en goocheltrucs bestaan. Gesproken wordt er nauwelijks, gezongen wel, maar het zijn voornamelijk aaneengeregen beelden en muziek die het verhaal vertellen.

Die beelden blijven betoveren, en veranderen voortdurend. We zien ballonnen, bellen, bollen en bloemen. We zien de act van het doorgezaagde weesmeisje, maar anders dan we die kennen. We zien springende vissen, vliegende kippen en vluchtende konijnen. Het is lastig te beschrijven wat we allemaal precies zien zonder al te veel van de barokke voorstelling prijs te geven, maar de aanwezige kinderen in de zaal zitten zo nu en dan op het puntje van hun stoel van griezelige spanning. De volwassenen komen ogen en oren tekort en laten zich deze middag gewillig meenemen in de wondere wereld van Peppino. De wezens die die wereld bevolken vertederen, jagen angst aan, laten ons grinniken, rillen of schaterlachen.

Peppino drinkt wijntjes met zijn vis en klimt hoog in zijn lantarenpaal om daar ukelele spelend een liedje te zingen voor zijn aanbedene. Hij doet onvermoeibaar kunsten en goocheltrucs. Hij is een goede clown en, zoals een goede clown betaamt, soms een middelmatig goochelaar maar op cruciale momenten zeer bedreven. Een kleine man die op zoek is naar een groot wonder. Er sneuvelen enkele dieren tijdens zijn zoektocht, er gaat veel mis, maar hij gaat blijmoedig voorwaarts en krabbelt steeds weer op. ‘Smile, just smile, and life can be a miracle’, zingt hij ten slotte. Mij laat hij vervuld en verzadigd achter, met een grote glimlach op mijn gezicht.

Foto: Sophie Blommers