Op 23 januari 1953 schreef theatercriticus Walter Kerr in the New York Herald Tribune bij de wereldpremière van The Crucible: ‘Arthur Miller is a problem playwright, in both senses of the word. As a man of independent thought, he is profoundly angrily concerned with the immediate issues of our society – with the irresponsible pressures which are being brought to bear on free men, with the self-seeking which blinds whole segments of our civilizations to justice, with the evasions and dishonesties into which cowardly men are daily slipping. And to his fiery editorializing he brings shrewd theatrical gifts; he knows how to make a point plain, how to give it bite in the illustration, how to make its caustic and cauterizing language ring out on stage.’ Maar ondanks zijn lovende woorden over de schrijver, plaatste Kerr een kanttekening bij het stuk: ‘It is the intellect which goes out, not the heart.’

En nu opent The Crucible in regie van Ivo van Hove, in het inmiddels naar de criticus vernoemde theater. Met 975 stoelen is het een van Broadways mooiste zalen uit de jaren twintig, slechts drie straten verwijderd van waar de oerproductie plaatsvond. Na enkele scènes is het duidelijk. In weerwil van Kerrs commentaar op Millers stuk: Van Hoves personages raken het hart.

The Crucible is een historische reconstructie van de Salem Witch Trials: een heksenjacht, in het Amerika van rond 1692. Miller werkte aan dit verhaal in de tijd dat de Amerikaanse senator McCarthy een eigen jacht was begonnen naar het ‘rode gevaar’: het communisme. Miller zelf dreigde hier slachtoffer van te worden. Hij uitte openlijk kritiek op de overheid. Maar ook op het nauwelijks te horen protest van de kant van toneelschrijvers. ‘Where are the plays that reflect the soul-racking, deeply unseating questions that are being inwardly asked on te street, the living room, on the subways?’ barste hij uit in de New York Times enkele maanden voor de première van The Crucible. In de VS, waar het stuk een must-read is voor middelbare scholieren, resoneert in analyses over de betekenis van The Crucible uiteraard altijd die vergelijking met het Amerika van de jaren vijftig.

Het verhaal in vier bedrijven heeft twee thema’s. Het eerste is een menselijk conflict van lust en liefde, en speelt tussen de hoofdpersonages John Proctor, zijn vrouw Elizabeth en het meisje Abigail. Abby, voorheen in dienst van het echtpaar, is ontslagen vanwege een korte affaire met Proctor. Ze verkropt de afwijzing moeilijk en wil wraak. Het tweede thema is dat van mensen die zich door angst en argwaan, en niet door logica en argumenten laten leiden. Hier hoor je Millers ideologische kritiek. Zowel het institutioneel geloof als het bijgeloof in het bovennatuurlijke is schuldig – en die schuld ligt bij de mens. Als Abigail met enkele meisjes door haar oom, dominee Samuel Parris, wordt betrapt bij een wild ritueel in het bos ‘waar ook naakt gedanst werd’, claimt ze buiten haar schuld om bezeten te zijn door de duivel. Ze wijst onschuldige dorpelingen, inclusief Elizabeth, aan als veroorzakers. In een Puriteinse omgeving van kolonisten die het land op de Indianen pas recentelijk veroverden, leidde iedere verdachtmaking van ontrouw aan het geloof tot veroordeling. En zo wordt een heksenjacht gecreëerd en beginnen mensen uit angst toe te geven aan sociale groepsdruk. De twee thema’s zijn met elkaar verweven. De wijze waarop Abigail wraak neemt kan alleen doordat er in de gemeenschap, die bol staat van hypocrisie, voedingsbodem bestaat voor achterdocht en angst.

Menig criticus ziet in de The Crucible vooral een mogelijkheid tot politieke waarschuwing. En ja, een scenische interpretatie waarbij politici de manipulerende witch-hunters zijn, kan ook anno 2016 snel worden gemaakt. In hedendaagse discussies over immigranten worden hele bevolkingsgroepen gedemoniseerd die onze West-Europese waarden zouden verkwanselen. (Zet deze dagen in New York de televisie aan en de demagogische uitbarstingen van politieke kandidaten vliegen je om de oren, met Donald Trump als angstaanjagende schrikbeeld.) Maar Van Hove kiest niet voor die weg – het zou te gemakkelijk zijn.

Als het doek opent zien we een lokaal, meisjes aan tafels, in een zacht oranje licht, zingend. Een met krijt beschreven schoolbord naast een tekening van een boom. (Die boom vermenigvuldigt zich in een latere scène door een prachtig technische truc van Tal Yarden, en lijkt te verwijzen naar de kluwen van problemen die het innemen van een land voor de kolonisten teweegbrengt.) Tegen de muur een wasbak met kraan. Van links valt licht door een ramenwand. Telkens als het doek tussen bedrijven neer- en weer opgaat, staan tafels en stoelen op een andere plek. Zo doen ze dienst als bed van de bewusteloze domineesdochter Betty, als keukenblok met een pan op open vuur waarin Elizabeth peinzend roert, of staan ze opgehoopt in een hoek. Het is een sobere inzet van middelen.

Het niet-specifieke zit ook in de kostumering. De herfstkleuren roepen vaag een gevoel op van de jaren vijftig, met schooluniformenachtige rokken, kniekousen en vesten voor de meisjes, lange jassen en oversized broeken voor de mannen. Die sfeer wordt ondersteund door een helder lichtontwerp (Jan Versweyveld). Alle ruimte voor de acteurs om te excelleren. Ze manifesteren zich soms in bijna tableau vivant-achtige freezes, of choreografische bewegingspatronen (choreografie: Steven Hoggett). Het geluidsdecor van Philip Glass is de extra speler en is nadrukkelijk aanwezig. Van etherisch naar dreigend, van melancholisch naar onheilspellend. Glass anticipeert op wat gebeurt. Soms iets te nadrukkelijk, maar effectief is het wel.

De sterrencast, die al weken veel aandacht krijgt, schept verwachtingen. De meesten kunnen naast hun film- en tv-bekendheid bogen op ruime ervaring in theater. En dat is te zien. Ben Whishaw als Proctor (onder toeziend oog van Liam Neeson in de zaal, die in 1992 op Broadway een robuustere Proctor was) is niet gecast op zijn fysiek, maar speelt met overtuiging zijn twijfels en angsten, naast zijn geloof in gezond verstand. De scène waarin hij zijn aandeel in de ontstane ellende moet toegeven is hartverscheurend. Saoirse Ronan is een kille en berekenende Abigail. Geen twijfel over mogelijk: Van Hove kiest hier niet voor een puber die met haar emoties worstelt, maar een wilskrachtige jongedame. Maar de queen of the evening (en later op de avond absoluut de belle of the ball) is Sophie Okonedo. Haar Elizabeth toont een mengeling van ongeloof over zoveel gekte, met lichte ironie. Ze is de meest humane en krijgt de zaal met minimale middelen stil.

Vul daarbij nog vijftien andere excellerende acteurs aan, waaronder Ciaran Hinds als de Deputy die recht moet spreken, of Brenda Wehle als Rebecca, de oude dame die ondanks haar martelingen niet toegeeft.

Van Hove haalt de voorstelling uit een te expliciete politieke arena, zonder a-politiek te zijn. Hij is te subtiel om er een politiek pamflet van te maken, waar dit zo makkelijk zou kunnen. Hij toont het gevaar van drogredenaties. Van manipulatief gedrag. Van meelopers en lafaards. Maar ook van standvastigheid, geloof in ratio. En, noem me maar romantisch: het overwinnen van liefde.

Ja, ook in zijn productie ontsnapt Proctor niet aan de galg. En ja, ook hier doet hij dat uiteindelijk met opgeheven hoofd, de rest van de goegemeente in ontreddering achterlatend. Maar niet zijn Elizabeth. Okonedo toont een Elizabeth, niet gebroken maar rechtop en helder: ‘He has his goodness now. God forbid I take it from him.’

Foto: Jan Versweyveld