‘Doorlopen, lopen, doorgaan’ klinkt als een driestemmig mantra achter het publiek. Op het speelvlak hangen drie paar voeten van hout en een taiko, een grote Japanse drum. Sneller en sneller klinkt dat mantra voordat het overgaat in een opsomming van verschillende manieren van lopen – van slenteren tot rennen.

Zo begint The art of walking, het regiedebuut van Tim Hammer, door het Kameroperahuis omschreven als ‘muzikaal objectentheater’. Maar in tegenstelling tot traditioneler objecttheater waarin alledaagse objecten transformeren tot alles van vogels tot wolkenkrabbers, blijven de objecten in The art of walking nadrukkelijk zichzelf. Voeten. Een grote drum. Een speelvlak dat minutieus aangeharkt wordt. Met spelers die voortdurend nadrukkelijk ook zichtbaar zijn.

The art of walking combineert de verschillende interesses van poppenspeler, slagwerker en componist Hammer. De voorstelling heeft zijn wortels in het traditionele Bunraku-poppentheater, waarbij elke pop door drie zichtbare spelers tot leven wordt gewerkt, en in het bijzonder de rol van de ‘ashizukai’, de poppenspeler van de benen. Deze had als taak zo natuurgetrouw de menselijke beweging van de voeten na te bootsen en precies daarop focussen de drie spelers zich hier. De rest van het lichaam is niet relevant.

The art of walking probeert zo de aandacht van het hoofd, het denken, het gehaaste, af te leiden naar de ogenschijnlijk eenvoudige maar in werkelijkheid complexe handeling van het lopen. Maar de blik van de toeschouwer laat zich minder gemakkelijk sturen, want doordat Hammer percussionist Johanna van Steen ook prominent in het toneelbeeld plaatst, gaat veel aandacht als vanzelf naar haar. Al haar lichaamsbewegingen, hoe subtiel ook, zijn in deze enscenering te beeldbepalend en leiden meer dan eens af van het voetenspel.

Dat voetenspel toont de in de proloog genoemde varianten van lopen, vaker niet dan wel synchroon met de rite van taiko, aangevuld met achteloos en steeds maniakaler krabben achter het standbeen in combinatie met bewegingen die aan vechtsporten als karate doen denken. Oppervlakkig beschouwd is The art of walking daardoor objectentheater zonder verwondering, poppentheater zonder poppen, muziektheater met weinig muziek. Daardoor weet de voorstelling het publiek moeilijk te raken, maar daar is het Hammer ook niet om te doen.

Want naast de duidelijke inspiratiebronnen Bunraku en traditionele Japanse percussie heeft The art of walking bovenal raakvlakken met het transcendentalisme van Ralph Waldo Emerson en David Henry Thoreau, en dan vooral diens beroemde lezing Walking. Daarin prijst Thoreau de gedachteloze slenteraar en benadrukt dat lopen niet het doel, maar een middel is:

‘The walking of which I speak has nothing in it akin to taking exercise, […] but it is itself the enterprise and adventure of the day.’

Precies dit probeert Tim Hammer met The art of walking te bereiken.

Foto: Erik Franssen