Ten eerste: de publieksreactie op Tannhäuser van Christof Loy. Die was juichend. Vooral dirigent Marc Albrecht, regisseur Loy, Stephen Milling (Hermann), Svetlana Aksenova (Elisabeth) en Björn Bürger (Wolfram) leken bij het publiek favoriet. Ten tweede: het zure oordeel van de criticus. Te veel zwakheden ontsierden dit zangersfeest.

Al plussend en minnend komt deze enscenering van Wagners opera Tannhäuser maar net boven een flauwhartig gemiddelde uit en dat is voor De Nationale Opera uitzonderlijk, want dit gezelschap grossiert in topproducties die de internationale toets met gemak kunnen doorstaan. Waarom lukte het dan niet bij deze Wagner? Ten eerste ging het al mis bij de casting. De belangrijkste zanger op het zangersfeest op de Wartburg (want daar draait het allemaal om in Wagners Tannhäuser) bleek niet echt geknipt voor de titelrol. Daniel Kirch is best een begenadigd zanger en acteur, maar zijn stem bleek te klein voor deze zware rol.

Natuurlijk, die Tannhäuser is van nature een aartstwijfelaar, een zoekende kunstenaar die moet kiezen tussen de aardse en de hoofse liefde, tussen de hoer en de heilige. Zo’n personage mag best een zekere lichtheid in de stem hebben, maar bij Kirch kreeg je het idee dat hij zijn stembanden voortdurend overstrekte: met een kelig en nasaal geluid als gevolg. Zijn stem had te weinig basis om in deze rol echt te overtuigen. Bij zijn tegenspeelster Svetlana Aksenova (Elisabeth) was het precies andersom: een prachtige, heldere stem, maar wat een stijve acteerprestaties.

Zo bleef het plussen en minnen, vier uur lang. Plussen waren er voor het koor van De Nationale Opera dat in Tannhäuser een belangrijk aandeel heeft. Er werd op het scherpst van de snede gezongen. En niet alleen in het overbekende Pelgrimskoor. Minnen waren er voor Loy. En dat is opmerkelijk, want Loy is een zwaar kaliber regisseur die bij DNO al enkele overtuigende producties neerzette (onder meer Arabella en La Forza del Destino). Deze regie druist echter in tegen de ziel van Wagners muziek. Het leek wel alsof het regieconcept en de geest van Wagners muziek volkomen los stonden van elkaar. Het werd geen eenheid. De magie, zo’n wezenskenmerk, van Wagners Tannhäuser-muziek ontbrak.

Om de hele voorstelling te plaatsen in hetzelfde decor (een negentiende-eeuwse herenclub) was ook al geen gelukkig keuze. Het resulteerde in een nogal eendimensionaal en saai toneelbeeld. Een gigantisch contrast met de suggestieve en spectaculaire choreografie tijdens de ouverture. Daar ontvouwde zich een wilde orgie die in het #MeToo-tijdperk menig wenkbrauw doet fronzen: veel oude mannen vergrepen zich aan (te) jonge ballerina-meisjes. De boodschap is duidelijk. Niet alleen Tannhäuser wordt gedreven door aardse en vleselijke lusten. Het volk dat hem veroordeelt is net zo schuldig. Zo wordt de Tannhäuser van Loy vooral een aanklacht tegen de hypocrisie en neemt hij het op voor de zondaar. Wellicht is dat ook de reden dat, anders dan Wagner het zich voorstelde, zelfs Venus (een redelijk overtuigende rol van Ekatarina Gubanova) in de finale vergiffenis krijgt en wordt gered. Daar is niets mis mee. Dat is de vrijheid van de regisseur, maar dat nogal potsierlijke, religieuze slot was mij nou net weer een stap te ver.

Blijft over: de uitvoering. Bij Marc Albrecht viel elke noot op zijn plek. Hij was kennelijk uit op balans en evenwicht. En daar slaagde hij ook wonderwel in. Albrecht bereikte zelfs een hoge mate van nuancering bij het perfect spelende Nederlands Philharmonisch Orkest. En toch ontbrak er iets. Wagners muziek wilde maar niet gaan gloeien. Het vuur ontbrak. Het schuurde nergens. Het bleef allemaal te netjes, te koud en te kil qua klank. Even leek het vuur dan toch te ontgloeien in de fraai gezongen Abendstern-aria van Wolfram, maar hier koos Albrecht halverwege voor zulke trage tempi dat het hele bouwwerk bijna uiteen leek te vallen. DNO kan beter en Wagner verdient beter!