Het nieuwste werk van de Franse theatermaker en beeldend kunstenaar Philippe Quesne toont de geschiedenis van een bedreigd kunstencentrum. Heel symbolisch situeert de Fransman het pand midden in een moeras. Natuur staat in Swamp Club niet lijnrecht tegenover cultuur. Integendeel: beide hebben zwaar te lijden.

Natuur en cultuur zijn vaste thema’s in het werk van Quesne, niet voor niets heet zijn gezelschap Studio Vivarium. Dat vivarium is letterlijk aanwezig in Swamp Club. Op het toneel staat een levensgroot glazen huis op poten, met ramen van plexiglas. Het is omgeven door een decor van planten. Midden tussen diverse graspollen en een plas water zijn enkele reigers te bespeuren. In het glazen huis is een studio ingericht en drentelt een aantal figuren rond met doeken om hun hoofden. Ze rommelen wat met de digitale lichtkrant, die het muziekprogramma aankondigt; Sjostakovitsj’s achtste strijkkwartet en De dood en het meisje van Schubert. Niet veel later komt het kamerorkest aan in de studio en wordt er live gespeeld.

Quesne heeft geen haast en de muziek doet de tijd passeren. Alles duurt zo lang het duurt. De acteurs brabbelen hun teksten terloops, dikwijls onverstaanbaar in een mengeling van Frans en Engels. De spelers van Studio Vivarium zijn bewust gekozen non-professionals. Ze ‘figureren’ in het dominante decor. Het zijn mensen waarin het publiek zich gemakkelijk herkent. Terwijl drie ‘kabouters’ rond het huis scharrelen, komen drie nieuwe bezoekers aan. De kunstenaars uit Polen en IJsland worden verwelkomt. Ze komen een poosje resideren en worden rondgeleid, ook langs de grot die zich naast het vivarium bevindt. Als het orkest de studio verlaat, transformeert het glazen huis in een sauna. Uit hoeken en gaten walmen dampen op en de gasten hebben hun dagelijkse kleding ingeruild voor witte peignoirs. Hangend op de ligstoelen in de sauna worden vervolgens enkele details over de kunstenaarspraktijken uitgewisseld.

Swamp Club (een titel die ook ‘letterlijk’ onderdeel is van het decor) is minder hilarisch dan sommige van Quesne’s eerdere producties, zoals La mélancolie des dragons waarin een rockband strandt in een bebost sneeuwlandschap. Maar wie zich overgeeft aan het trage tempo van de voorstelling krijgt Quesne’s absurde humor vol understatement toch wel mee. Hoogtepunt van Swamp Club is ongetwijfeld de verschijning van een levensgrote mol, die plots hulpeloos vooraan in de grot ligt. De komst van het beestje kondigt de oprukkende bouwactiviteiten aan rond het centrum en het is vervolgens aan de kunstenaars om zorg te dragen voor de overgebleven natuur. Met rituele toewijding worden zowel plant als dier in het vivarium opgeborgen. Wat we ten slotte zien is een natuurmuseum, dat met prachtige kleuren wordt uitgelicht.

De kunstenaars begeven zich intussen naar de grot, waar een alternatief kunstencentrum inclusief bioscoop al lang is ingericht. Hoe triest het gegeven van de verloren natuur ook is, dat hoopgevende einde zegt veel over de niet aflatende creatieve inventiviteit van de mens. Al bekritiseren zijn voorstellingen essentiële en zorgelijke maatschappelijke ontwikkelingen, zwart is de humor van Quesne nooit.

Foto: Martin Argyroglo