Martin Aston heeft in Breaking down the Walls of Heartache een levendig beeld geschetst hoe invloedrijk de black queer Amerikaanse (muziek)cultuur is geweest voor de 20e-eeuwse popmuziek en daarmee een dimensie geopend die tot dan toe nooit expliciet was geweest in de canon van de popmuziek. Black queer culture is mede hierdoor een begrip geworden. Sarah Huygens Jawla onderzoekt deze cultuur in een geglobaliseerde context voor de 21e eeuw.

Jawla nodigt het publiek uit in wat zij een ‘the ship of fools‘ heeft gedoopt. De bekendste afbeelding van een narrenschip is die van Jeroen Bosch: aangenomen wordt dat het daarbij gaat om een moraliteit over hoe dwaze acties als alcoholisme en overspel onherroepelijk tot de ondergang leiden. Maar Jawla heeft voor haar voorstelling een queer bemanning scheep laten gaan: op basis van hun autobiografie heeft zij het samenzijn van de performers geritualiseerd, met gebruikmaking van electro-akoestische muziek (Dizzi Geetha) die onder meer geïnspireerd is op West-Afrikaanse voorbeelden.

Als cocons van zijderupsen hangen zeven witte tentvormige doeken vanaf de nok naar beneden. Twee ervan bevatten nog poppen, een derde heeft zich vóór aanvang klaarblijkelijk al ontpopt en ligt zich in het halfduister op zijn rug een leven aan te meten middels been- en armbewegingen en klanken die af en toe tot teksten worden. Later ontpoppen de twee anderen zich ook en elk van de ontpopte wezens heeft zijn eigen bewegingskarakteristiek, van staccato, bijna popping (Rohiet Tjon Poen Gie) tot lenig, bijna paaldansend (Whitney Selina).

De eerste (Damani Leidsman) komt uiteindelijk overeind en beweegt, bijna voguend, met ruisende rokken en vocaal aplomb over de hele toneelvloer. Hij neemt uiteindelijk plaats naast de componist/musicus die met haar hele instrumentarium op een ruime verhoging staat van waaruit zij de hele voorstelling onderdompelt in een adequate (misschien op momenten wat eenvormige) soundscape. Waar Leidsman signalen uitzendt naar de zaal, maken de twee later ontpopte performers aanvankelijk geen contact, onderling noch met de zaal: zij lijken geheel op te gaan in hun dansante acties.

Een keur aan bewegingspatronen en -idiomen passeert vervolgens de revue. Selina verstrikt zich in de afhangende cocons als in een spinnenweb, de andere performer voert een lange reeks bewegingen op de grond uit; dit wordt gevolgd door een bonte stoet beelden en acties, van schimmenspel tot spookhuis, van ontspoorde seks tot een duet met een levende mummie.

Jawla beschrijft haar werkwijze als een zoektocht naar rituelen voor elke individuele performer. Daardoor blijft de interactie tússen de performers aanvankelijk beperkt. Ze heeft kennelijk willen vermijden het publiek iets voor te schrijven. Het moet zelf kiezen waar het zich op wil richten. Die minimale focus komt ook tot uiting in de manier waarop het lichtplan is uitgewerkt: het licht lijkt vaker per ongeluk de performers te raken dan doelbewust hun acties te kaderen. Ook een heldere afbakening van de talloze verschillende episodes lijkt veronachtzaamd of er wordt koude montage toegepast. De mogelijke impact van een aantal sterke scènes gaat daardoor wel teloor in de veelheid aan indrukken die de toeschouwer te verwerken krijgt.

Halverwege de voorstelling ontstaat er veel meer interactie tussen de performers; Jawla heeft het in de programmatoelichting over demonen die zich meester maken van de individuen en een spel van verkrampte ledematen en vertrokken gezichten is het gevolg. Misschien bedoelt Jawla hier te refereren aan trance-dansen zoals in vele regio’s in West-Afrika uitgevoerd worden? Maar dat een van de performers op een gegeven moment ‘ancestors’ roept, komt als verwijzing wel wat gratuit over.

De twee thema’s die zij vooral aan de orde wil laten komen, black queer en biculturele identiteit, komen door de bonte hoeveelheid uiteindelijk onvoldoende uit de verf: als queer gedefinieerd wordt als verzet tegen (hetero)normativiteit, zijn de sporen daarvan in deze voorstelling wel erg minimaal terug te vinden (hoe prijzenswaardig het ook is dat voor de hand liggende clichés goeddeels vermeden worden). De voorstelling is zeker rijk aan materiaal, maar vooralsnog lijkt het nog aan kern te ontbreken. Hij trekt als een panorama aan je voorbij, maar bij tijd en wijle wil je ook dichterbij komen om iets nader te beschouwen.

Maar er zit beslist kracht in de uitvoering: de performers geven zich totaal en laden elk onderdeel van het materiaal ten volle met hun eigen persoonlijkheid en dat levert mooie en bij wijle indrukwekkende momenten op.

Foto: Bete van Meeuwen