Blau Hynder is een Fries muziektheatergezelschap met een kleine vaste kern dat voor elke productie gastspelers, -muzikanten en -schrijvers uitnodigt. Drie jaar geleden overrompelde het gezelschap met het circusachtige Finestra Aperta in een grote dome op het Gaastereiland, vlakbij Drachten. Voor de nieuwe voorstelling Sulla Strada liet men de natuur voor wat ze was en werd een voormalige machinefabriek betrokken.

Zo groot als het contrast is tussen die twee locaties, zo groot is ook het verschil tussen beide voorstellingen. De poëzie heeft plaats moeten maken voor een conflictueus verhaal over een dochter die haar gram komt halen bij haar vader die zijn gezin lang geleden verlaten heeft. De directe aanleiding voor het bezoek is de advertentie die vader heeft geplaatst en waarin hij zijn motor te koop aanbiedt, de motor waar zij recht op meent te hebben.

Waarom de voorstelling een Italiaanse titel heeft is tamelijk duister: het is een puur Nederlands verhaal. Sulla Strada betekent ‘op weg’, vermoedelijk is het een verwijzing naar Jack Kerouac’s roadnovel On The Road. Zoals er wel meer verwijzingen zijn: naar Milan Kundera (‘Wat kan het leven waard zijn als de eerste repetitie voor het leven het leven zelf is’), naar Hemingway’s Old Man And The Sea.

De voorstelling begint met vier broers die tamelijk zwijgzaam een stamppotmaaltijd nuttigen. Nu ja, nuttigen: er wordt meer geprakt dan gegeten. Tussen de spaarzame happen door wordt duidelijk dat een van de mannen niet lang meer te leven heeft. Dat is de vader.

Harde bonzen op de deur kondigen de komst van de dochter aan. Drie broers vormen vanaf dat moment een soort jazzcombo dat de rest van de voorstelling de moeizame dialoog tussen vader en dochter van muzikaal commentaar voorziet. Dat zorgt veelal voor een prettige cadans en zet op de juiste plaatsen pittige accenten.

En dat is nodig ook want het verhaal van Sulla Strada is niet bepaald het sterkste punt. Wat een bittere confrontatie had kunnen worden, ketst voortdurend af op de muur van zwijgzaamheid die de vader heeft opgetrokken. Het is aan de dochter om daar doorheen te breken maar door het gebrek aan weerwoord wordt ze van de weeromstuit ook vooral vertelster. We krijgen daardoor in de eerste plaats haar visie op hun relatie, een visie waarin ze zich een nogal larmoyant type toont.

Een goed verwoorde klaagzang kan tot ontroering en mededogen leiden, maar daarvoor bedient ze zich teveel van quasi-diepzinnige inzichten als ‘jongeren zijn te oppervlakkig om in te zien hoe oppervlakkig ze zijn’ en ‘de wereld bestaat uit verzorgers en verzamelaars’. In haar zogenaamde wereldwijsheid (zij komt immers uit de stad) meent ze haar vader zaken uit te kunnen leggen als ‘wat de structuur van een dialoog is’. Dat levert natuurlijk niets op. Vader zwijgt immers.

Het is knap hoe Anouk van Duifhuizen toch nog een soort eigenheid in deze moeizame tekst weet te leggen. Net zo vanzelfsprekend citeert ze de laatste woorden die schaker Bobby Fischer uitgesproken zou hebben (Nothing is as healing as the human touch) als dat ze betekenisvol vertelt over een ex-minnaar ‘die haar vader geweest had kunnen zijn’.

Dat citaat van Fischer haalt ze in het begin van de voorstelling aan en verwijst vooruit naar een scène tegen het eind. Daarin kleedt haar vader zich uit, gaat in bad zitten en laat zich door zijn dochter wassen. Een ontroerende scène maar voor genezing is het te laat. Ze eigent zich de motor toe en scheurt weg.

Foto: Afke Manshanden