Alleen het beste is goed genoeg voor De Bree. En dus eist hij een stalen tucht en ijzeren discipline. ‘Wie mij overleeft, overleeft alles’, is zijn motto. We bevinden ons in klas 4D, in de vrije bewerking die Ischa den Blanken maakte van Bordewijks korte roman Bint (1934) en het hoofdstuk ‘De hel’ in het bijzonder.

Luidruchtig betreden de leerlingen uit lockers die de achterwand vormen het speelvlak dat hier tevens het klaslokaal is. Tafels staan schots en scheef, er wordt geruzied, gepest en verveeld een zak chips leeg gegeten. Alleen Luka zit op haar plaats. Deze klas een puinhoop noemen, is een understatement. Luidruchtig begeleid door Frans Kemna en Tom Strik, in een mooie soundscape van Stan Verberkt die elektronica en live percussie combineert, escaleert het dan ook snel.

Dat is de buitenkant, maar door over te schakelen op rood licht verschuift regisseur Céline Hoex de focus in korte intermezzo’s naar de innerlijke gedachten van de leerlingen. Dan blijken ze stuk voor stuk net zo onzeker als Luka en allerminst zo stoer als ze zich tegenover elkaar voordoen. Ook de komst van De Bree (indrukwekkend gespeeld door Robert Baarda), die vanuit het publiek langzaam naar deze klas afdaalt, brengt daar niet meteen verandering in.

In het eerste contact met klas 4D volgt Den Blanken zeer nauwgezet Bordewijk, maar in modern Nederlands (hoewel bij herlezing Bordewijk opvallend modern blijft) en grotendeels op rijm. Ook hij knijpt de hand van een van de leerlingen bijkans fijn, beschouwt het door elkaar zitten niet als kinderachtigheid – ‘jullie bent te groot voor kinderachtigheid’ – maar als vijandschap en deelt meteen straffen uit. Hij heeft ogen in zijn rug en richt zich even nadrukkelijk als stoïcijns vooral ook tot het publiek. Onderscheid tussen leerlingen en publiek maakt De Bree niet: iedereen is gelijk, niemand is bijzonder, ‘jullie zijn me allemaal even min, van vooraan tot achterin.’

Deze met ijzige kalmte uitgesproken zinnen vormen het indrukwekkende kantelmoment in de voorstelling. Stonden de banken en stoelen daarvoor nog zo dat de leerlingen naar het publiek kijken, nu worden ze omgedraaid en kijken we niet alleen tegen hun ruggen aan, maar door het zaallicht dat aangaat maken we nu daadwerkelijk allemaal deel uit van klas 4D, we zitten allemaal in ‘de hel’. Wanneer tegen het einde van het lesuur dat de voorstelling in beslag neemt de leerlingen zich weer met gezicht naar het publiek richten, tonen zij in een mechanische choreografie niet alleen wie zij, maar ook wij zijn geworden onder tucht en het altijd maar het beste uit onszelf willen halen. De achterwand glijdt daarbij langzaam naar voren, waardoor de afstand tussen de spelers en het publiek steeds kleiner wordt.

Alleen Luka maakt zich los van de groep en vraagt zichzelf, en ons allemaal, hoe je jezelf echt kan leren kennen. Zij is ‘de ziel’ van de laatste pagina van Bordewijks roman, verbeeldt de storm in ons hoofd. Van Bree is hier dan al enige tijd uit beeld verdwenen. Zijn taak zat erop. Hij heeft ons allemaal klein gekregen.

Wat Storm in mijn hoofd zo geslaagd maakt, is niet alleen de bewerking van Den Blanken en de muziek van Verberkt, maar evenzeer hoe in de regie van Hoex professionals en (soms al redelijk ervaren) jonge spelers – ik gebruik bewust het woord ‘amateur’ niet – samen een sterke en gelaagde voorstelling maken die vele speelbeurten verdient. Dit project sluit daarbij perfect aan op ‘De Proeftuin Talentontwikkeling’ en het recent steviger geformuleerde regioprofiel waar zowel Zwolle (Kameroperahuis) en Deventer (Het Theaterschip) deel van uitmaken.

Foto: Jeroen Helle