Dansers hebben, vergeleken met gewone stervelingen, een veel lagere hartslag, maar Louise Lecavalier zal een hartslag hebben die te vergelijken moet zijn met die van de blauwe vinvis, die in duiktoestand een hartslag heeft van vier tot acht slagen per minuut. In Stations, haar nieuwste solo die zaterdag zijn Nederlandse première beleefde, behandelt zij vier van de aggregaattoestanden waarin het lichaam kan verkeren: vloeibaar, beheerst, meditatief en obsessief.

Deze staten worden in de voorstelling allemaal met evenveel energie geladen en lopen in elkaar over, ondersteund door een contrasterende belichting met verschillende patronen op de vloer en summiere kostuumwisselingen. Ritmische soundscapes begeleiden de dans, en voegen er soms een elegisch of lyrisch, dan weer een opzwepend karakter aan toe.

Haar bewegingsrepertoire is niet samen te vatten in een beperkt aantal simpele karakteristieken: expressief reikende armen in complexe verknopingen worden afgewisseld met rolschaatsende elegantie, anti-esthetische krampen vloeien over in een tollende rondedans en opeens bewegen al haar ledematen als een Zwitsers mechaniek, en dit zijn nog maar onderdelen van het virtuoze en krachtige repertoire dat zij voor deze voorstelling inzet. Haar lichaam lijkt continu verbonden met de magnetische pool van de aardkloot, alles wat zij doet is stevig verankerd in een stabiel centrum, maar toch zou men tegelijkertijd zweren dat ze op gezette momenten demonstraties van levitatie ten beste geeft.

Als een vleesgeworden kubistisch portret van Picasso of Braque, kerft Lecavalier haar presence uit op de planken: voorkant, achterkant, zijkant, boven, onder, links, rechts, het perspectief op haar beweging verandert voortdurend. Het is pure dans, vanuit haar eigen extreme bereik geconcipieerd en daardoor niet eenvoudig te lezen, maar juist de meervoudigheid ervan is zijn aantrekkingskracht. Zelfs als de beweging concreet wordt, is die nooit anekdotisch, elke beweging wordt aangestuurd door een innerlijke logica die de toeschouwer misschien niet kan rationaliseren maar wel kan volgen.

In zekere zin in de danskunst zelf het onderwerp van deze choreografie: voor elke dans die Lecavalier ontwerpt, zal zij minimaal door deze vier staten moeten gaan om door te dringen tot dat land ver achter de woorden dat dans heet. Stations lijkt nog het meest op een zelfportret waarin Lecavalier de staat opmaakt van haar creatieve persoonlijkheid. Verschillende licht exhibitionistische episodes lijken daaraan te refereren. Op bepaalde momenten betrekt ze het publiek daadwerkelijk in de choreografie. Als een soort Tina Turner van de moderne dans nodigt zij het publiek uit een bepaalde passage ritmisch mee te klappen, dan weer koketteert ze met koddige sprongetjes, of ze zwaait uitbundig naar de zaal.

Maar tegen het eind van de voorstelling vangen we ook glimpen op van de prijs die moet worden betaald voor het creatieve proces dat leidt tot deze extreme keuzes. Er lijkt sprake van een obsessie die haar altijd maar tot bewegen dwingt; het in de voorstelling steeds terugkerende motief van de trillende handen verwijst misschien naar de angst dat Parkinson uiteindelijk de enige motor voor de beweging zal zijn als alle andere lichaamsfuncties onbetrouwbaar zijn geworden.

Een voorstelling die erom vraagt herhaalde malen gezien en beleefd te worden en die bij elk bezoek andere ervaringen zal oproepen. Een wat intiemere setting waardoor de uitvoerder nog hechter contact heeft met het publiek zou de impact ervan nog kunnen versterken, hoewel de waardering bij de première in de Rabozaal van Internationaal Theater Amsterdam al tot een stormachtig applaus leidde.

Foto: Dieter Wuschanski