Sinds ze, ruim vier jaar geleden inmiddels, vanuit Rotterdam naar Arnhem verhuisde om daar aan de toneelschool te studeren, wordt Joy Delima voortdurend geconfronteerd met haar huidskleur. In haar solo Stamboom Monologen, waarmee ze vorige zomer afstudeerde, onderzoekt ze haar afkomst en de invloed daarvan op haar leven. Onder de vleugels van de Veenfabriek (Joeri Vos begeleidde haar bij het schrijven van de tekst en deed de regie) toert de voorstelling inmiddels langs de theaters.

In korte, door elkaar versneden portretjes monteert Delima zichzelf door haar zoektocht naar haar afkomst heen. Door de sobere setting – er staat alleen een klein bankje – komt alle focus op haar spel te liggen. En dat imponeert: met minimale veranderingen in mimiek, fysiek en intonatie weet ze enorme transformaties tot stand te brengen. Zo speelt ze een grote keur aan varianten van zichzelf – van de onzekere Joy, de trotse Joy tot de Joy die zichzelf overschreeuwt. Met veel gevoel voor ironie speelt ze ook de uiteenlopende mensen die ze op haar zoektocht tegenkomt, dan weer onuitstaanbaar arrogant, dan weer domweg onbeschaamd.

Door de fragmentarische structuur creëert Delima een caleidoscopische collage van momenten waarop ze met haar afkomst wordt geconfronteerd. Maar die uitdrukkelijke vorm fungeert hier ook als harnas. Bijna consequent kapt Delima een scène af, juist op het moment dat die voor haar het kwetsbaarst of het pijnlijkst is. Daardoor is de voorstelling minder gevaarlijk dan ze zou kunnen zijn. In zijn geheel is Stamboom Monologen bovendien erg expliciet – tot aan de uitgesproken moraal op het einde toe. Er is geen moment waarop het niet meteen duidelijk is waar ze naartoe wil en waarom de scène in de voorstelling zit. Delima mag er meer op vertrouwen dat het publiek graag actief meezoekt, associeert en invult.

De rol van activist die ze zichzelf aanmeet – of die ze krijgt opgedrongen – zit haar niet altijd als gegoten, en op de momenten dat dat gaat wringen is Stamboom Monologen veruit het spannendst. Bijvoorbeeld wanneer ze hardop fantaseert dat ze publiekelijk vernederd wordt en dat met haar Google Glass vastlegt, alleen maar zodat ze naderhand ‘fucking veel likes’ op Facebook krijgt. Dat de meeste dingen die ze meemaakt ‘niet erg genoeg voor Facebook’ zouden zijn, is eigenlijk een intens treurige realisatie, die insinueert dat pijn van een bepaalde mate van spektakel moet zijn voorzien, voordat het publieke steun verdient. Terwijl juist het terloops, alledaags racisme – dat zónder grote gebaren gepaard gaat en zich op impliciete wijze voortdurend in haar leven manifesteert – zo problematisch is.

In dat soort scènes zitten haar persoonlijke zoektocht en haar maatschappelijk activisme elkaar in de weg, juist omdat die zo met elkaar verweven zijn. Dat levert een interessante zelfexploratie en dus boeiend toneel op: hoe geef je een zoektocht naar jezelf vorm als je voortdurend een rol moet spelen?

Foto: Isabelle Renate la Poutré