In haar welkomstwoord bij deze theaterwandeling, die begint in de kapel van een voormalige katholieke school in ‘s-Hertogenbosch, vertelt Boulevard festivaldirecteur Viktorien van Hulst over de oorsprong van het project Stabat Mater. In de Italiaanse stad Bassano del Grappa, thuisbasis van het B.Motion Festival, staat een groot aantal katholieke kerken leeg. Het festival zag hierin een uitgelezen kans om religieus erfgoed en hedendaagse kunstenaars bij elkaar te brengen. Men nodigde in 2015 voor het eerst een aantal vrouwelijke choreografen uit om te werken met het thema van de mater dolorosa, de treurende moeder Maria bij de dood van haar zoon Jezus Christus, een terugkerend beeld in katholieke gebedshuizen.

Sindsdien worden jaarlijks nieuwe dansmakers aan het rijtje toegevoegd, die allen gevraagd worden zich te laten inspireren door de tekst van de Stabat Mater en de muziek die op basis daarvan door de eeuwen heen is gecomponeerd. Dit jaar is daar voor het eerst een Nederlandse bij, Hilde Elbers. Haar voorstelling Slippery Slopes for Golden Heels gaat hier in première.

Maar het eerste stuk dat we gaan zien, is gemaakt door de Japanse Yoko Higashino. De vraag hoe een Japanse jonge vrouw zich verhoudt tot dat Westerse oerverhaal is wel een interessante. Is de rouw en het moederverdriet, de intimiteit van de relatie tussen een moeder en haar kind universeel? Is ze even iconisch voor een Higashino als voor ons kijkers, hier in Brabant? Haar ‘Stabat Mater’ is associatief en persoonlijk, een sfeer die sterk wordt opgeroepen via de soundscape die Toshio Kajiwara ter plekke maakt met een laptop en een aantal kleine cassettespelers. We horen flarden van gesprekken, wat stukken Pergolesi, vliegtuiggeluiden.

Intussen trekt Higashino een kimono aan en zet ze een masker op, maar het heeft het effect van een pantser: haar emoties zijn niet te peilen en de bewegingen lijken op rituelen, met welbewuste plaatsingen van de handen en het gezicht veel naar voren gericht. Dus gaat alles ook weer af en uit en danst ze verder in een dun huidkleurig jurkje met rode en blauwe draden die als aderen over het lijf lopen. Dan is er plaats voor grote emoties; verwarring en zelfs vertwijfeling, en spreekt ze uit hoe ze zich verhoudt tot de figuur Maria: ‘I am Maria. I am not Maria’.

Heel wat minder kwetsbaar is de figuur van de zwarte madonna die de Canadese Mélanie Demers neerzet in Icône Pop. Met haar goudgerande zonnebril, blauwwit Mariagewaad van landbouwplastic en een witte deken staat ze hooghartig glimlachend in de deuropening van een voormalige kerk. Op gouden hakken schrijdt ze de kerkruimte binnen en zingt op vervaarlijke toon zinnen uit Beyoncé’s ‘I’m a survivor’. Het hele beeld heeft iets weg van de manier waarop Queen Bey zichzelf als zwangere vrouw en kersverse moeder neerzet als Mariafiguur, in die Jeff Koons-achtige publiciteitsfoto’s die het glazuur van je tanden doen springen. Demers’ beeld is zo mogelijk nog harder, de vrouw die zij neerzet is niet van plan zachtheid te tonen. Ze stript en danst en zingt met een zelfverzekerdheid die pijnlijk weerkaatst tot ze in haar slotscène met een wanhopige, ellenlange lachsolo de totale onttakeling achter die façade onthult. De keerzijde van sterk zijn is hier: het onvermogen om de eigen pijn te erkennen.

Stil vervolgen we onze weg naar de derde kapel waar Hilde Elbers en Judit Ruiz Onandi hun publiek zacht ademend en wiegend opwachten. Hun handen glijden over hun naakte armen. Ze kijken ons aan. Zoals Elbers al vaker heeft gedaan ontspint zich een bewegingssequentie die hypnotiseert door de voortdurende herhaling van een beweging, hier die glijdende handen en het wiegen, met een heel trage verschuiving. Hun nabijheid en de ogen die de blik van het publiek vasthouden vormen een groot contrast met het voorgaande. Hoewel er muziek klinkt, trage strijkklanken, voelt het als het stilste stuk van de drie. Deemoedig ook, dankzij die blikken van de danseressen.

Heel langzaam beginnen die twee lichamen dan iets te vertellen, daar vlak voor ons in de kleine witte kapel. De hoofden schudden langzaam van nee. De handen maken een afwerend gebaar. Nee, lijken ze te fluisteren. En met groeiende intensiteit worden de armbewegingen groter, waaien de haren nu ook mee, draaien de bovenlichamen en zetten de benen zelfverzekerde stappen. De vuisten worden gebald, de vrouwen laten hun spierballen zien. Zo vinden ze hun eigen weg en komt er een nieuwe rust over hun bewegingen. Opnieuw aaien ze hun armen, maar nu is de beweging korter, afgemetener. Eigener? De twee vrouwen herscheppen zichzelf in herhaalde beweging.

Elk van de drie voorstellingen handelt uiteindelijk om een identiteitsvraag bij de maakster, gesteld aan de hand van dat eeuwenoude religieuze voorbeeld: de centrale moederfiguur uit de Westerse culturele geschiedenis. De een verbeeldt het associatief, de volgende groots en de derde bezwerend, maar de drie stukken lijken heel dicht bij de vertolkster zelf te blijven. Een groter contrast is haast niet denkbaar met de mis die vroeger in deze kerkruimten werd opgevoerd en die bedoeld was om de gelovigen zich te laten richten op het hogere, een liefde buiten en boven jezelf.

Foto Icône Pop – Mélanie Demers: Brianna Lombardo