Theo en Margreet van Dam liggen in scheiding, maar niet zomaar. Noodgedwongen wonen ze nog in één woning, die ze rigoureus hebben verdeeld. Margreet heeft de keuken en de wc, Theo de magnetron en de tv. In de woonkamer loopt een met rood-wit plastic lint afgebakende grens, waar ze niet overheen mogen en ook hun zoontje Spijker wordt geacht zes dagen bij zijn moeder en een dag per week bij zijn vader te verblijven en die grens te respecteren.

Aan de ene kant van het toneel, het domein van de vader, staan stapels lege pizzadozen. Eigenlijk is Theo een beroepskok, maar hij is werkloos geworden door de komst van diezelfde magnetron en in een depressie geraakt. Aan de andere kant probeert de boze moeder met hulp van haar schoonmaakwerk en de voedselbank er nog iets van te maken. Gezelligheid vindt Spijker door het voortdurende geruzie bij geen van beiden. Daardoor is er afgesproken dat overleg alleen per telefoon kan en als die door geldgebrek wordt afgesloten is er helemaal geen overleg mogelijk, ook al zitten ze op twee meter afstand van elkaar.

Het is een hilarische situatie met soms een ontroerend randje, omdat het zo dicht ligt bij wat veel kinderen zelf thuis meemaken. Roel Adam, die zich steeds meer ontwikkelt als de huisschrijver van de Toneelmakerij en dus als opvolger van Ad de Bont, heeft een geestige tekst geschreven en speelt zelf een sukkelige Theo, die in geen enkel opzicht tegen zijn ex Margreet (een vinnige Debbie Korper) op kan. Phi Nguyen is overtuigend als het jongetje Spijker, die klem zit tussen beide halsstarrige ouders en af en toe uit de situatie vlucht door zich met een pruik, een zonnebril en lipstick te vermommen en zich zo op het internet voor het meisje Flying Bird uit te geven. In die gedaante springt, buitelt en vliegt hij werkelijk over de grens, als hij in z’n eentje is.

Spijker heeft als meisje een virtueel vriendinnetje, de Poolse Zoya (Tine Cartuyvels), die plotseling metterdaad in zijn werkelijkheid opduikt. De oorlog tussen de twee ouders krijgt door de komst van deze jonge vluchteling ook andere dimensies en gaat steeds meer op een echte oorlog lijken.

Met wat fantasie zet Zoya de situatie op z’n kop. Spijker en zij wisselen van rol, ze binden Theo en Margreet vast met hun eigen plastic lint, zetten papieren zakken over hun hoofd en maken zogenaamd ruzie, waardoor ze hen laten horen hoe idioot die twee ouders zich altijd gedragen. Met gestolen krasloten en wat ketchup weten ze een dreigende situatie te suggereren, waardoor Theo en Margreet elkaar weer kunnen vinden in hun verdriet om de schijnbaar door Zoya vermoorde Spijker. Dat gaat wel erg gemakkelijk. Een mes flikkert, de ketchup druipt. Ouders in tranen. Spijker blijkt niet dood. Een van de krasloten bevat een geldprijs. Happy end.

Maar misschien is dat geen terechte kritiek. Je kunt het stuk over Spijker ook zien als een pleidooi voor fantasie, voor vrij omgaan met rollen, voor naar elkaar luisteren. Zo gezien is het niet alleen grappig – daar hadden mijn kleinzoons vooral oog voor, het hoogtepunt voor hen was toen de beide ouders elkaar met lege pizzadozen te lijf gingen – maar ook een heel rijke voorstelling, vol ideeën.

Een fonkelende tekst van Adam, een pakkende regie van Liesbeth Coltof, een goed decor van Guus van Geffen, lekkere kostuums van Carly Everaert en pruiken van Pilo Pilkes, die gemakkelijk oud in jong en jongen in meisje veranderen. Een bijzonder leuke voorstelling over een voor veel kinderen zwaar probleem.

Het blije einde krijgt van regisseur Coltof nog een belangrijke nuancering. Theo heeft eindelijk weer de moed het lievelingskostje van Spijker te koken, Couscous a la Parmigzano of Parmigzana (over die a of o ging een van de ruzies). Het gezinnetje zit even gezellig bij elkaar. Daarna kruipen vader zoon snel achter de televisie voor Studio Sport. Moeder Margreet blijft alleen aan tafel achter, maar begint nu niet te schelden. Zij zucht en knipoogt naar het publiek. Met andere woorden: samenleven is misschien nooit volmaakt, maar het is beter iets in te leveren dan er voortdurend ruzie over te maken.

Foto: Sanne Peper