Ooit kropen onze verre voorouders uit de zee het land op. Toneelgroep De Appel, op loopafstand van de Scheveningse kust, koos de zee als overkoepelend thema voor het eerste theaterseizoen onder Arie de Mol. De titel van de nieuwe voorstelling van David Geysen verwijst ernaar, verder is de zee in de voorstelling ver te zoeken. Maar ook als je ver zoekt, vind je nog wel eens wat.

Voor sommigen het eind van het land voor anderen het begin van de wereld is een lange titel, maar David Geysen vond hem waarschijnlijk te mooi om hem niet te gebruiken. Hij komt uit het boek Langs de kust van Thijs Broer, die in een zeilboot de natte grens van Nederland verkende.

Zo concreet als het onderzoek van Broer naar de relatie tussen Nederlanders en de zee was, zo metaforisch pakt Geysen het aan. Voor hem ging het veel abstracter om grens en identiteit: hoe je naar een grens kijkt, bepaalt je identiteit. Mensen spelen rollen en passen daaraan hun acties en verschijning aan. Dat klinkt misschien speels of weloverwogen, maar die sfeer ademt de voorstelling bepaald niet. Je hebt eerder het gevoel dat je in deel elf van een onbekende David Lynch-serie terecht bent gekomen en ‘Wat voorafging’ gemist hebt.

Voor sommigen… is een tweeluik: een deel van het publiek gaat naar boven in het prachtig flexibele theater, de rest blijft beneden. De twee delen grijpen in elkaar: in de ene ruimte maken personages zich klaar voor hun verschijning beneden of andersom. Geluiden die op de ene plek gemaakt worden, hoor je in de soundscape van de andere zaal.

Wonderlijke personages verschijnen – een ouderwetse goochelaar, een kapiteintje, een soort Andy Warhol, een witgeschminkte dame, een lijkenverzorger – maar naar hun voorgeschiedenis en relatie moet je raden. De schaarse tekstfragmenten helpen niet. Geert de Jong vertelt wat je allemaal kunt verliezen: aandacht, bloed, je kop, controle, kostbare tijd… En hoorde ik een Hongaars gedicht?

De uitgangspunten zee, grens en identiteit wijzen naar het thema vluchteling. Het meisje (Beaudil Elzenga) in de plastic container, lijkt een verstekeling te zijn. Misschien kun je de voorstelling zien als haar nachtmerrie: ze treedt op als erotische danseres, wordt opgebaard en verzorgd en met gekleurde confetti bestrooid.

Eb en vloed spoelen door de voorstelling heen: opbouwen en weer afbreken, vuilmaken en weer schoon, doodgaan en weer leven, een tekening maken en weer verscheuren, aan- en uitkleden.

Geysen laat wel zien dát mensen van rol en identiteit wisselen, maar onvoldoende waaróm ze dat doen. De beelden zijn soms mooi, maar de kijker mag er een verhaal van maken. Hij wil kennelijk theater maken dat de grenzen van het theater opzoekt; er verschijnen geen spelers om applaus in ontvangst te nemen.

Soundscape (Carl Beukman) en spel zijn zwaar als Slauerhoffs dichtregels in de foyer:

‘Het laatste schip wordt weerloos voortgesmeten,

Het zwerk is ingezonken en aschgrauw.

Zal ik nu eindelijk, vergaan, vergeten,

Verlost zijn van verlangen en berouw?’

Al dat broeiende onheil is geen bezwaar, maar zware middelen krijgen hun functie en effect als de kijker weet waarvoor ze dienen. De potentieel interessante vorm verdiept de vorm, die doet denken aan het werk van Abattoir Fermé, maar niet de betekenis. Voor sommigen het eind van het land voor anderen het begin van de wereld blijft steken in hermetische, particuliere beelden.

Foto: Leo van Velzen