SOMETHING (out of nothing), de nieuwe voorstelling van Kris Verdonck bij ICK Amsterdam, begint met teksten in het duister. Een Engelse voice-over klinkt, terwijl een klein maar robuust scherm met vertaalde zinnen op het voortoneel uit het grid zakt. De stem lijkt op die van de Engel van de Geschiedenis, uit een tekst van Benjamin bij een prent van Klee: ‘Zijn gezicht is naar het verleden gericht.’ Waar mensen losse gebeurtenissen dan wel vooruitgang zien, neemt de engel, terugblikkend in de tijd en met zijn rug naar de toekomst, niets dan puinhopen waar. Hij moet toezien hoe de mensheid catastrofe op catastrofe stapelt.

Een heldere vrouwenstem vertelt hoe graag ze terug zou gaan in de tijd, ‘to clean up things‘. Maar zoals ‘the wind of progress‘, blazend vanuit het paradijs, de engel van Benjamin tegenhoudt om terug te gaan, de doden tot leven te wekken en de wereld te repareren, zo kan de vrouw, ‘stuck between past and future‘, ook niet anders dan toezien hoe de wereld ten onder gaat. ‘I look at the past, but it is the future. The orchard is blooming, but no scent. All she sees is the wreckage, no refuge, timeless, clueless, out of scale.’

SOMETHING (out of nothing) ensceneert de ondergang in de vorm van een magnifiek noise-concert van Leila Bordreuil. In de langzame aanloop naar het einde begeleidt zij, net als de voice-over, op haar cello een groepje dansers. Met de trage, tonale, elektronisch bijgewerkte, sloom feedbackende cellocomposities draagt Bordreuil heel mooi bij aan het welbepaalde tempo, waarin het Armageddon van Verdonck en dramaturg Kristof van Baarle tot wasdom komt. Ook Beckett en bijbelteksten klinken door in deze eschatologische oefening.

Zoals in de natuur dingen langzaam maar zeker veranderen totdat er geen weg terug meer is – zie het uitsterven van rassen of het opraken van grondstoffen – zo bouwt Verdonck het gevoel van onafwendbaarheid, van een definitief einde op, door een ondramatische herhaling van zetten. Steeds opnieuw worden door de stem de tekenen van het verval vastgesteld. Steeds opnieuw verschijnen een viertal dansers op het podium, in nauwsluitende zwarte kostuums, die ook hun hoofden, handen en voeten bedekken.

De menselijke figuren spelen een vrij onnozel spel. Relaxt en onbevangen lummelen ze wat rond, doen speels een dansje, zitten elkaar achterna of apen elkaar na. Het is niet helemaal duidelijk of dit de vrijblijvendheid (of de vrijheid) van het paradijs is, waar de schepselen nog zonder enig bezwaar samenleefden, of dat het hier de hedendaagse hedonistische mens betreft, die weigert enige verantwoordelijkheid te nemen voor de vervuiling, overexploitatie en aanstaande verwoesting van de aarde.

Tegelijkertijd gaat er een wereld van veel grotere lichamen aan de menselijke figuren vooraf. Een genesis van zachte, ademende vormen, die al transformerend een steeds prominenter aandeel hebben en het toneel in een wonderlijk landschap veranderen, alsof scifi en oertijd, de eerste en de laatste tijd, elkaar ontmoeten.

De menselijk figuren proberen in hun dartelheid al accumulerend – ieder voegt zo nu en dan wat toe – een frase te bouwen. Het is niet bijster orgineel of schokkend, maar de figuren stellen er zeker enig plezier in, ook al zijn ze met regelmaat erg moe en kost het hen soms moeite om zelfs maar van de vloer te komen en iets te ondernemen.

Het kost ook moeite de figuren serieus te nemen. Hun door verveling of lusteloosheid gekenmerkte gedrag lijkt wars van iedere vorm van ambitie of verantwoordelijkheid. Mensenkinderen en andere dieren kunnen dit goed als ze genoeg te eten hebben, uitgeslapen zijn en er verder geen gevaar dreigt. Het heeft wel degelijk iets innemends.

De opblaasvomen die uit het grid hangen, zich uitbreiden of weer ineenschrompelen, als gigantische diepzee-anemonen en andere slurfachtigen, zijn van een oogverblindende schoonheid. De natuur of moeder aarde, in abstracte zin weergegeven of juist als een mutatie van de vele chemische reacties gedurende de ondergang, lijkt zich weinig van de menselijke figuren aan te trekken. De verschillende lichamen leven losjes naast elkaar, hebben ieder hun eigen choreografie, zijn niet van dezelfde orde.

En dan nemen de plagen toe, worden de regens van zwarte sneeuw steeds stroperiger en stapelen de lijken zich op, aldus de voice-over. Uiteindelijk verschijnen de vier dansers met al even beeldschone, zwart-witmaskers (ergens tussen Afrikaanse tradities en een hippieversie van Schlemmer in) en doen wat rituele dansjes. Het zou een nieuwe lente kunnen zijn, alsook de terugkeer naar het begin der tijden, waar in grotten met eenvoudige middelen de mens zijn verbondenheid met de natuur uitdrukte (al is die gedachte natuurlijk een anachronisme). Maar ook dit mag geen nadruk hebben. Tot het laatste moment, als de omgekeerde big bang met de noise van Bordreuil een aanvang neemt, wordt SOMETHING (out of nothing) getekend door een ondramatische, gewetenloze of lichtzinnige toon.

Na de heropname van I, II, III, IIII is dit de tweede voorstelling die Kris Verdonck uitbrengt bij ICK Amsterdam. Als meditatie en exposé, als pamflet en schildering is ook dit choreografische werk zeer effectief, juist in de manier waarop het onverschilligheid ensceneert, verwondering wekt, belang en betekenis op een sugestieve manier organiseert. En dat is gewaagd in het theater van vandaag, waar entertainment en snelle, simpele boodschappen vaak de boventoon voeren.

Foto: Alwin Poiana