Het eerste wat opvalt als het sneeuwt is hoe stil alles wordt. Op de dag dat ik Sneeuw van NTGent ga zien worden we wakker in een witte wereld waar geen auto durft te rijden, en zelfs de kraaien in de straat zijn voor een keer opgehouden met het eeuwige ‘Ka! Ka!’ uit hun scherpe kelen. In de trein naar Maastricht zie ik hoe het steeds glooiender wit blauw begint op te lichten tegen de donkere avondlucht.

In deze voorstelling, een bewerking van Luk Perceval en Steven Heene van Orhan Pamuks roman Sneeuw (2002), is de sneeuw ook een beeld voor de politieke, religieuze en persoonlijke realiteit in Turkije. Het gedempte spreken van Pierre Bokma als verteller/de dichter Ka sluit zo niet alleen heel mooi aan op die stilte die vanavond met de kijkers mee de zaal in sluipt, het legt het publiek ook een aandachtige houding op. Wanneer de wereld om je heen vol tumult is moet je goed luisteren om de stem die binnenin je huist te horen. Meteen zitten we door dat in zichzelf gekeerde spreken in het hoofd van deze man, die terugblikt op een zoektocht. Zijn medespelers laten zien waar deze stem om vraagt: zit stil, buig eventueel je hoofd, luister. Als een voice-over bij een stemmige film lezen we als het ware mee met de aantekeningen van deze man terwijl we in flarden een indruk krijgen van de voorvallen in de stad Kars. Het stuk is droomachtig, een stroom herinneringen waarin zelfs de heftige momenten van passie of angst bedekt zijn met een laagje tijd en overdenkingen; sneeuw.

Je moet je er misschien aan over kunnen geven, aan de traagheid die elke beweging krijgt wanneer de grond bedekt is met een laag watten, het korte zicht door het gedwarrel van die vlokken. De wereld wordt ook klein door een sneeuwbui. Door onrust. De personages op de vloer overzien hun speelgebied niet door alle lange stroken stof die er hangen (een treffend toneelbeeld van Katrin Brack). Dialogen en handelingen vinden half verdekt plaats, er is voortdurend de verdenking dat anderen ergens meeluisteren, er is geen zicht meer op de wereld buiten de stad Kars. Gaandeweg het stuk is er alleen nog maar deze plaats tussen de gekleurde banieren, met zijn lokale school, krant en televisiezender, waar iedereen naartoe is gekomen en ingesneeuwd is geraakt. De verteller/Ka vraagt zich in gefluisterde vertwijfeling af of de vlokken nu omhoog dwarrelen of omlaag. Hoe langer hij in Kars verblijft, hoe vertwijfelder zijn gedachten en oordelen beginnen te dwarrelen. De spelers spreken door elkaar. Wie luistert nog naar wie?

Wit lijkt een schone kleur. Zo’n wereld in een wit pak lijkt puur, onthult hoe takken krullen, bakent af waar water stroomt. Maar zoals het beeld in Sneeuw verraadt, is wit niet wat het lijkt: het is een samenspel van alle kleuren. Een complex. Wit is dicht, dekt alles af. Wit is een sluier, de bruid daarachter een mysterie, zoals ook de hartstochtelijke motieven van dichter Ka en van de verteller zijn afgedekt met een witte laag professionaliteit.

Ka gaat op journalistieke missie om te achterhalen welke politieke onrust de oorzaak is van de zelfmoorden in de stad, maar zijn eigenlijke motief is de hoop op een hereniging met zijn geliefde Ipek (Els Dottermans). De verteller echoot de reis van Ka, voor de buitenwacht om het leven van de dichter te reconstrueren, maar in werkelijkheid om het geheim van diens plotseling stromende inspiratie te achterhalen. Onder die schone laag broeit het en het broeien kan geen kant op. De spelers maken het voelbaar met hun stil luisterende lichamen, hun afgewende gezichten, die stemmen, zwanger van verwachting, dreiging of berekening, die tegelijk in het hoofd en in de ruimte klinken.

Uiteindelijk is niets zo koud als sneeuw. Waar je de vlokken op je wangen eerst lachend verwelkomt, wit op rood, bijt en prikt de kou na verloop van tijd in je vel. Je vingers buigen zich niet langer krachtig om een handvol sneeuw om een bal te maken, alles aan je raakt gevoelloos. Ka overkomt het ook. Kijkt hij zijn Ipek eindelijk recht in haar hart, veel later, dan ziet hij dat het niet warm klopt voor hem en dat ze zowel hem als haar zus kil verraadt. In deze stad bekoelt elk verbond, ondermijnd door kou en dwarreling. Ka glijdt zonder zijn geliefde, maar wel met een bundel vol gedichten per trein de stad uit om in zijn ballingsoord in Duitsland alsnog door een kogel te sneuvelen. De invloed van het land van zijn hart reikt ver. En met het zwaar bevochten vallen van een sluier vallen alle personages, zoals aangekondigd in het voortdurend vallen van de sneeuw.

Foto: Jules August