‘Tijd is een gemene bitch’, constateren de personages in de montagevoorstelling Sloopkogel: vroeger was het vanaf je veertigste een kwestie van afschminken, tegenwoordig mag je er dan rustig nog eens veertig jaar bovenop tellen.

In hun beigebruine kleren gaan ze vrijwel volledig op in de beigebruine achtergrond. De mens, zoals de makers van Sloopkogel die presenteren althans, verdwijnt haast waar hij bijstaat, zó hardnekkig is de banaliteit van zijn bestaan. We eten een ei, werken in de tuin, wijzen elkaar op een terugtrekkende haargrens, constateren dat we behoefte hebben aan tederheid en zitten in een kringetje. Oh ja, en ondertussen maken we ons druk over het leven, het verstrijken van de tijd, de onherroepelijke dood.

Don Duyns schreef voor zijn zevende tekst voor Bellevue Lunchtheater een associatieve reeks confrontaties tussen twee personen die in het licht van de ander, proberen zichzelf te zien. Terwijl Django Duijns op het zijtoneel live de geluidscore verzorgt, stuntelen Harm van Geel en Ellen Goemans zich bloedserieus door het rijgdraad aan onbenulligheden dat de dagen aan elkaar knoopt.

Sloopkogel vangt de mens ergens op het gedesillusioneerde snijvlak tussen laat-veertiger en begin-vijftiger: de aftakeling en het inleveren hebben ontegenzeggelijk ingezet, maar kunnen in dit stadium nog volop worden ontkend. Ze vallen overal een beetje tussen, zijn gemeen als kinderen en knullig als bejaarden. Kortom: de mens die zich niet bepaald van zijn charmantste kant laat zien, al roepen deze mensen wel een meewarig mededogen op.

Hoe hun personages heten, hoe ze eruitzien, wat ze van elkaar zijn – dát verandert steeds, als een satirisch commentaar op de (tevergeefse) hang naar authenticiteit, die de mens ironisch genoeg met elkaar bindt: of je nou grijs, blond of geen haar hebt, welke kleren je ook draagt, we worstelen met dezelfde nietszeggendheid. In het verlengde daarvan spelen Van Geel en Goemans, ondanks de vele varianten van de stuntelende mens die ze vertolken, nagenoeg de hele voorstelling in min of meer dezelfde registers: hij zeurderig-passief, zij hard en geagiteerd. Het zorgt ook voor vervlakking die niet altijd in dienst staat van de kijkervaring; nochtans biedt Duyns’ grillige tekst volop aanknopingspunten om meerdere lagen van het mens zijn aan te boren.

Sloopkogel raakt vele thema’s aan en staat nergens echt bij stil. Het is een voorstelling waar je geen grip op krijgt, die meer vragen oproept dan antwoorden biedt en dus wat dat betreft mooi metafoor staat voor het leven. Het is ook wat vrijblijvend in de lichtzinnigheid waarmee de makers over grote thema’s heen walsen en scènes worden afgekapt voordat ze echt vorm of betekenis krijgen. Van het ontstaan van de gehele mensheid tot de confrontatie met je eigen dood: het dendert in drie kwartier uitwaaierend middagtheater voorbij.

Constante is de vervreemdende absurditeit van de scènes, die steevast een onverwachte afslag inslaan of ineens worden afgebroken. Verwarring en – in het beste geval – verwondering gelden als voornaamste zekerheden in een grillig bestaan. En de tijd natuurlijk, die als een sloopkogel om zich heen maait en overal maling aan heeft.

Foto: Casper Koster