Als er een oermoeder bestaat van de moderne overspelkomedie, dan heeft de Britse auteur Alan Ayckbourn die geschreven. Titel: Relatively Speaking (1965), het stuk dat bij ons in 1967 de titel Slippers kreeg, een titel die het nooit meer heeft afgestaan. En terecht. Hij bekt lekker en hij staat bovendien beter op een affiche als pakweg ’t Is maar hoe je het bekijkt.

Toen de keizerin van het Nederlandse comedy acteren, Mary Dresselhuys (1907-2004), in 1989 inging op het verzoek van de NOS-televisie om een openbare les in blijspel-acteren te geven, koos ze als speelmateriaal voor twee scènes uit Slippers. Ze had zelf in meerdere versies van het stuk gestaan, ze had het zelf vertaald, deze Ayckbourn zat haar als gegoten. Voor de repetitie op televisie had ze Sylvia Millecam en Hans Kesting als jonge spelers, naast Trudy de Jong en Theo de Groot als het oudere echtpaar.

Het werd een verhelderende masterclass, mede door Dresselhuys’ stelling dat dit stuk, de eerste van de vele kassuccessen van de Brit Ayckbourn, helemaal is opgebouwd vanuit de eigenaardigheden van de vier karakters, en niet louter op zoiets als een ijzersterke comedy-plot. De misverstanden komen uit de mensen zelf voort, niet uit de situatie. De vier figuren creëeren steeds opnieuw hun eigen valkuil, waar ze zelf vervolgens ruggelings in lazeren. Nu is er dan de zesde versie van Slippers sinds de Nederlandse oerpremière in 1967 bij Toneelgroep Centrum met onder meer Mary Dresselhuys en Guus Hermus.

Het stuk begint taai en saai (zoals vaker bij Ayckbourn). Met een ochtendritueel van twee relatief jonge lovers in de stad, die vage huwelijksplannen hebben en wat krasjes op hun verhouding, die slim worden uitgeserveerd. Dan verschuift de handeling naar de ontbijttafel van een ouder echtpaar op het platteland. Hun huwelijk loopt niet goed. Pas als de jongeman uit de eerste scène onaangekondigd bij dit ontbijt komt binnenvallen staat het spel onverbiddelijk op de wagen. En dan is er ook meteen geen houden meer aan. Omdat iedereen reageert vanuit het misverstand dat iemand anders opgooit of ensceneert.

Zo ontstaat er een verbaal catch-as-chatch-can, waarbij wij in de zaal steeds méér weten dan die arme sloebers op het toneel, die regelmatig van de ene verbazing in de volgende verbijstering tuimelen. Ayckbourn beheerst die stijl van comedy of errors als geen ander, zijn dialogen zijn briljant. Over dat duwen en trekken zwijgen wij hier verder discreet, het maakt driekwart van het kijkplezier uit. Dat overigens voor het overgrote deel lijkt te bestaan uit lachen vanuit plaatsvervangende schaamte.

Deze Slippers wordt in de regie van Gijs de Lange (die al op zijn achttiende als een blok voor het stuk is gevallen) gespeeld door twee cabaretduo’s, Plien (van Bennekom) en Bianca (Krijgsman) en de heren van Droog Brood, Bas Hoeflaak en Peter van de Witte. Of het perse een voordeel is dat cabaretiers met ruime ervaring een komedie als deze spelen, dat weet producent Inge Bos zeker (haar sleutelwoord is: timing). Eerlijk gezegd weet ik het nog niet zo. Ik neem bij de dames de neiging waar om de tekst als het ware te vlug af te zijn, door de veronderstelde punchlines een stompje of extra duwtje te geven, via gebaren, kokette loopjes, blikwisselingen, stemaccenten. De heren hebben nogal de neiging om in hun spel rode tulpen rood te schilderen, bijvoorbeeld als ze gespeeld extra lief of spontaan heel erg boos worden. Een intentie scherper aanzetten is iets anders dan flemen, brullen of schreeuwen.

Maar misschien heeft dit allemaal te maken met het feit dat ik de laatste try-out zag. Mogelijk zal alles in de stroom van het spelen verder indalen. En dat inspelen, dat gaat wel lukken. De voorstelling staat tot en met 7 juni in DelaMar in Amsterdam, daarna gaat ze voor een korte tournee het land in, na de zomer komt ze ongetwijfeld terug.

Foto: Raymond van Olphen