Daar zat hij, acteur Jack Wouterse, gedrongen in de hoek, zichzelf vast getekend aan een ketting, kindertekeningen tegen de witte muren om hem heen. Het was of hij zichzelf in een isoleercel had opgesloten. Slaaf heette de voorstelling, uitgebracht door het Ro Theater en te zien in de theaters in het land in het najaar van 2014.

De tekst is geschreven door Oscar van Woensel, net als Wouterse ‘ervaringsdeskundige’. Beiden leden aan een verregaande vorm van verslaving (drugs, eten) maar zijn, naar eigen zeggen, er doorheen en weer clean. De eetverslaving van Wouterse werd verbeeld door in cellofaan verpakt junkfood dat als een corpus delicti aan de rand van de bühne stond. In de regie van Alize Zandwijk was Slaaf een extreem heftige, zelfs confronterende voorstelling; Wouterse schreeuwt, klaagt, bidt, spreekt via een intercom tot zijn ouders, is woedend, dan fluisterend stil. Een keurige aktetas staat naast hem op de grond. En, niet te vergeten: op het tafelblad dreigt en glanst een pistool.

Van Slaaf is nu een film gemaakt, die tijdens het Nederlands Film Festival in Utrecht in oktober in première ging. Producenten zijn  Thed Lenssen en het Ro Theater. En de regie is van Jack Wouterse zelf. De stap van theatermonoloog naar verfilming is interessant, veelzeggend, intrigerend. De abstractie van de theaterversie en de concentratie op de tekst is losgelaten, in plaats daarvan is er veel beeld aan het verhaal toegevoegd.

Opnieuw zit Wouterse in een geïsoleerde ruimte, maar nu omringd door tientallen monitoren. De setting lijkt op die van een nachtwaker of een portier. Overal bevinden zich camera’s; aan het plafond, tegen de wand en in de hand van Wouterse zelf. Hij filmt zichzelf en ziet zichzelf terug op de monitoren. De symboliek is treffend: de portier ziet alleen zichzelf, soms in tientallen beeldschermen weerkaatst alsof hij in vele spiegels tegelijk kijkt. Deze vorm heeft ook iets van de hedendaagse tijd met het maken van selfies.

De verslaving krijgt grootse, bijna groteske vormen. Hoogtepunt is de weerzinwekkende hoeveelheid junkfood die Wouterse naar binnen schrokt, waarbij hij de plastic bakjes en de papieren zakken achteloos om zich heen gooit. ‘Eten is vergeten,’ zegt hij, eten is religie, eten doe je uit psychische leegte. De door Wouterse zelf bediende camera’s brengen zijn gezicht extreem dichtbij. Voor de toeschouwer is er geen ontkomen aan. Reusachtig en groot is de aanwezigheid van Wouterse; je hoort hem smakken, slikken, je ziet het zweet glimmen in zijn poriën.

Kan de kijker in de theaterzaal nog afstand nemen door zijn aandacht op iets anders te richten, bijvoorbeeld de tekeningen op de decorwand, in de filmzaal is ontsnappen onmogelijk. Deze zelfregie van Wouterse is onthullend: deze buitensporig vervreemdende en vooral trieste entourage acht hij dus het meest uitgelezen voor zijn verhaal. De wendingen die de tekst neemt, krijgen een illustratieve en knap gemonteerde uitbeelding. Als hij spreekt over wit en grijs, dan verschijnen rookwolken rondom hem als voorbode van het totale verglijden.

De worsteling met de verslaving vertolkt Wouterse groots en indrukwekkend. De begeleidende muziek is van Maartje Teussink; een soundscape met grimmige toonsoorten en abrupte intervallen die wondermooi past bij de tekst. Die blijft geheel overeind, daar is geen letter aan veranderd. Ook de duur van de voorstelling, tachtig minuten, is gelijk gebleven. Slaaf heeft, zo op het filmdoek, iets angstaanjagends: zo bedwelmend én tegelijk beklemmend kan het zijn als iemand zijn lichaam kapotmaakt. Dat is een van de filosofische strekkingen van het stuk: je bent je lichaam niet, je lichaam, dat is een ander. Daarom kan je het kapot laten gaan.

Op moment van dit schrijven is niet zeker of de film Slaaf daadwerkelijk uitgezonden gaat worden. Omroepen, filmhuizen of filmfestivals zouden zich ertoe verplicht moeten voelen. Het is een ongemeen overweldigende ervaring een van Nederlands grootste acteurs in een zelf geregisseerde topvertoning te zien. Dat is alleen al is uniek.