In Sint Nicolaas (hij komt, hij komt) combineert Carmen Schabracq beeldende kunst, folklore, film, poppenkast en rite met theater in de prachtige Sint Nicolaaskerk in Brouwershaven. Het ziet er goed uit, het klinkt goed, je leert er wat van en en passant draagt ze wat oplossingen aan voor een uit de hand gelopen discussie.  

Na een rit over duistere dijkjes door mistig Zeeland is de gotische Sint Nicolaaskerk een verrassend imposante verschijning in Brouwershaven. De vijftienhonderd inwoners van het plaatsje passen er allemaal in. Menige wereldstad zou een moord doen voor zo’n monument. De toeschouwers van Sint Nicolaas (hij komt, hij komt) verzamelen zich in het voorportaal, overkapt door een omgekeerde boot. Dat kan geen toeval zijn: Sint Nicolaas is immers de beschermheilige van de zeevarenden.

Wild geraas in de kerk kondigt de verschijning aan van Carmen Schabracq, door Theaterproductiehuis Zeelandia ingelijfd als nieuwe maker, die de kleumende kijkers voorziet van een inleidend verhaal en een zware deken. Zo worden toevallige bezoekers een groep, en een beetje familie van Sinterklaas, in hun warme tabberds.

In groepjes mogen we naar binnen, waar bokkige duiveltjes, in bont gehuld, ons naar onze plaats begeleiden. Componist Harpo ’t Hart speelt spannende akkoorden op het kerkorgel en zorgt ook voor een soundscape met fanfare en menselijk geruis. Later blijkt het geluid te maken te hebben met de Sint Nicolaasprocessie in Malaga. Daar wordt de Virgen del Carmen wiegend rondgedragen door de straten in de richting van de kust. Deze Sterre der Zee gaat aan boord van een scheepje. De film daarvan wordt geprojecteerd op een sinds de watersnoodramp pokdalige kerkmuur. Ze doet met collega Nicolaas haar best voor de veilige landing van de zeelui, maar de zee regeert, dat weet ze ook wel.

Na de film krijg je koffie en poppenkast met nieuwe stof voor de zwartepietendiscussie. Oorspronkelijk waren de Pieten helemaal geen slaven, maar duiveltjes (Pietje Pek/Krampus) die met belletjes en roeden kabaal maakten om het kwaad op een afstand te houden in de donkere wintermaanden. Die traditie is nog een stuk ouder dan de blackface quasi-moren die nu onder vuur liggen. Daarbij kwam dat de Sint zelf ook niet zo blank en heilig was. Hij kwam uit Myra in Turkije en was op zijn minst cappuccinokleurig. Met een bruine sint en monstertjes van bont moeten we er toch uit kunnen komen?

Daarbij was de Sint ook nog een vechtersbaas. Op de icoonachtige lino’s van Shabracq op het kleed van de gemeenschappelijke tafel waaraan we later terechtkomen zie je hem dan ook met een gebroken neus. Daar krijgen we zijn botten van marsepein geserveerd. Bij en op de tafel doet Sjaan Duinhoven haar verhaal als Jaantje Teune die op haar visserman Hendrik wacht. Hij is nog steeds niet terug van zee, maar zij gelooft zo in Sinterklaas dat ze elke Sint Nicolaaskerk langs de Europese kusten afgaat; de beschermheilige moet hem toch ergens hebben ondergebracht na zijn redding? Duinhoven vertelt monter en gedreven. ‘Als je op iemand wacht die niet terugkomt, ben je een domme gek. Als je wacht op iemand die heel lang onderweg is, ben je geduldig.’

Sint Nicolaas (hij komt, hij komt) is zorgvuldig samengesteld en vormgegeven (door Schabracq en Rosa Schützendorf), en behalve een plezier voor het oog en andere zintuigen ook nog leerzaam. De tekst van de poppenkastvoorstelling had scherper gekund, maar de voorstelling is een fijn ritueel en een mooi tegenwicht voor de commerciële kermis die rond Sint Nicolaas is bedacht en het onderbuikgeroep dat er inmiddels bijhoort.

Foto: Jochem Jurgens