Het is een iconisch beeld, dat uit de mist opdoemt op het scherm: een aangespoelde jongen, zijn mond beweegt, gelukkig, langzaam opent hij zijn ogen. Zijn verleden is hij kwijt, zijn taal, zijn naam. Een oude strandjutter, een meisje en nog een paar mensen helpen hem bij de ontdekking van de wereld, op het strand, een zoektocht naar bescherming, kinderlijk en puur, naar een thuis. Het is een muzikale tocht, met sfeervolle filmbeelden, met grote en kleine schelpen en gejutte voorwerpen.

Met Strandjongen (fraai uitgegeven door Borgerhoff & Lamberigts) schreef Nathalie Teirlinck en tekende Ingrid Gordon met houtsneden een nieuwe De kleine prins. Het is het poëtische verhaal over hoe een jongen opgroeit, zoekt naar geborgenheid, woorden leert kennen waarmee de wereld geduid wordt. Wat zijn herinneringen, wat is een mama, wat betekent een woord als ‘lekken’?

Zijn verwondering werkt aanstekelijk, zijn verkenning werpt een frisse blik op de omringende wereld. Als toeschouwer zie je iemand die anders kijkt, anders benoemt, en waarbij je denkt: inderdaad, zo kan het ook. Hij vraagt zich af of het meisje met een pleister op haar ene oog maar de helft van het strand kan zien. Kan zij zijn mama zijn? Nee, want mama’s hebben groeven in hun hoofd, hebben meestal kort haar, lopen op ‘flipflops’ en ruiken naar ‘ajuin’. En als een man huilt, zegt de jongen bedrukt: ‘Je lekt.’ Niet alleen de tekst is ontwapenend, de hele enscenering is dat.

Je kunt in het verhaal migratiethematiek zien, hoe een ‘vreemde’, deze keer niet van een andere planeet of ster, maar vanuit een ander land, hier aanspoelt en probeert taal en omgeving te leren kennen en een thuis te vinden. Maar het kan ook de confrontatie van een autistisch kind met een buitenwereld zijn, of van een iemand die verhuisd is en op een nieuwe school belandt. Hoe moeilijk het (soms) is anders te zijn. Er zijn filosofische mijmeringen over bestaan, verzet en berusting. ‘Je wordt beter in vinden, als je af en toe iets kwijtraakt’, is een melancholische boodschap.

Nathalie Teirlinck, van opleiding cineast, maakte bij Zonzo Compagnie Starend meisje (2012) en Slumberland (2015) , twee succesproducties waarin op een sfeervolle, dromerige, mysterieus intrigerende manier muziek, film en theater werden vermengd. Ook nu weet ze magische, bij wijlen overrompelende beelden op te roepen: onder een groot scherm doemen vanuit de mist de muzikanten, blazers en de zangeres op.

Boven hen wordt het verhaal van de jongen en zijn ontmoetingen met de jutter, het meisje en de anderen, in beelden verteld. Realistische beelden, met close-ups, met panorama’s van strand en sterrenhemel, af en toe in romantisch ogende slow motion.

Een voice-over met een jonge stem zegt wat de mensen op de film zeggen, wat de jongen denkt en voelt. Het is allemaal wat liever en wat minder eng dan in Teirlincks vorige producties. Het verhaal is helderder, maar met veel lagen, en het prikkelt jong en oud tot nadenken. De hele enscenering maakt het geheel boeiend. Ik woonde een schoolvoorstelling bij, in een grote zaal vol joelende kinderen als bij zaallicht mist over de hoofden zweeft. De lichten doven, er brommen misthoornklanken, wolken gaan over in watergolven, en dan is het doodstil in de zaal, de hele voorstelling lang. Er wordt gelachen als het kan: even ontladen, om dan weer op het puntje van de stoel de muziek, de liederen (met verstaanbare tekst!), de beelden, de vertelling te beleven.

Liesa Van der Aa (zang en viool) en Jon Birdsong (van Spiral Consort) laten samen met Bert Bernaerts en Tobe Wouters de oeroude watergeluiden uit de schelpen klinken, laten sirene-gezangen zweven over de kasten met grote en kleine schelpen, met prulletjes die uit de zee zijn aangespoeld. Een synesthesie van filmbeelden en muziek die soms dreigend, soms grappig, soms melodisch melancholisch en vaak bezwerend is – maar steeds bevreemdend en speels indringend.

Foto: Karolina Maruszak