Het programma Sapperdeflap dat Introdans voor een publiek vanaf zes jaar maakte bevat veel afwisseling qua vorm en scènebeeld, maar heeft last van een onevenwichtige uitwerking. Op Toot na blijft het programma wat betreft expressie en dansidioom erg op de vlakte. Het uitgangspunt lijkt overwegend om alles voor het jonge publiek zo duidelijk mogelijk te maken. De vraag is of dat wel zo interessant is voor de van nature nieuwsgierige jonge doelgroep.  

Het programma begint speels met delen uit Toot van Didy Veldman. Van achter twee lage wandjes piepen de dansers beurtelings omhoog. Ze zijn als pierrots geschminkt en hun haren zijn omhoog gespoten of opgestoken. Ze buitelen de vloer op en er ontstaat een scène waarin de bewegingen heel natuurlijk overgaan van alledaags rennen, springen en spelen, naar een meer dansant of gestileerd uitbeelden en weer terug. Dan volgt een vrolijk deel waarin een leidersfiguur met een megafoon de groep naar zijn hand wil zetten – en tot die groep behoort plots ook het publiek. Op een vrije, vrolijke manier speelt Veldman met de dynamiek van dansen in een groep.

Met de opkomst van een meisje in een jurk van rode ballonnen krijgt het stuk een sprookjesachtige, lieflijke lading. Veel ingewikkeld voetenwerk kan de danseres niet laten zien doordat de ballonnen haar het zicht ontnemen, maar ze heeft een dromerig, voorzichtig duet met een bewonderaar, die ze vervolgens in de steek laat. Een golf van melancholie overvalt de individuele dansers. Nu zijn ze geen groep meer – hoewel ze dezelfde sequenties dansen, traag, met zwaarte, doet ieder dat voor zich. Zo speelt Toot telkens met het gegeven dat een groep bestaat uit losse personen en onderzoekt het de spanning die daartussen kan ontstaan wanneer zo’n individu te maken krijgt met hoogst persoonlijke impulsen of gevoelens.

Zo dichtbij komt wat volgt niet meer: de solo uit David Middendorps Three Rooms blijft alleen al door de strenge plaatsing in een streep licht achteraan op het grote toneel letterlijk meer op afstand. Danser Aymeric Aude is vrij klassiek in zijn houding en bewegingen. Wat het lichaam uitdrukt in de interactie met de handen en voeten die hem vanuit de coulissen tegenhouden blijft hierdoor wat statisch, we zien minder van hemzelf. Al zijn pogingen om het toneel te ontvluchten worden in de kiem gesmoord door tegenhouden, terugduwen, aan zijn oor of benen trekken of geroep. Het zou aandoenlijker kunnen zijn als zijn reacties niet zo neigden naar pantomime. Het spel met de lichtbundel en de geluidseffecten, kenmerkende elementen in werk van Middendorp, zijn strak en vallen heel goed op hun plaats. Wanneer Aude alleen op de vloer danst weet hij wel te raken: alleen treft hij de essentie van zijn conflict beter dan wanneer hij dat in reactie op zijn anonieme tegenstrevers moet doen.

Wanneer daarna het nieuwe stuk van Mauro de Candia inzet, is het een beeldelement dat in dit Meninos de aandacht trekt: er hangen lichten aan kabels en die lichten zijn uit, maar de kabels schijnen met een knalrood licht. De dansers zijn gekleed in matador-outfits, rode uniformen met bolero-jasjes en een zwarte dwarse hoed. Ook hier vecht de eenling om zijn of haar plek in de groep, dansen de jongens gescheiden van de meiden. Er zijn slapstickelementen, er is dik aangezette stoerheid. Dit deel is niet steeds even sterk: waarom er plots een groep kippen aan het dansen blijkt is me niet duidelijk geworden, en ook wil het stuk heel muzikaal zijn en meegaan met het opbouwende ritme uit een deel van Carmen, maar staan de dansers hier en daar niet helemaal vast op hun voeten. Alle op elkaar gestapelde elementen van het Spaanse thema werken ook wrevel in de hand; de kleuren, de muziek, de kostuums, het stampende voetwerk en de flamenco-achtige geheven armen: olé, nu weten we het wel.

Na de pauze is er dan nog een langer werk, Cirkus Primitif Balet van Staša Zurovac. De groep dansers is groot. Mannen en vrouwen zijn gekleed in langere tutu’s, maar er volgt geen spitzenwerk. Alle voeten landen plat op de vloer. Het bewegingsidioom is kort, recht, hoekig, op de gezichten prijken overdreven emoties als verbazing, blijdschap of schrik. We zien een soort afgestofte circusact. Het is ontzettend jammer dat de hilarische vreugde die werd aangekondigd meer weg heeft van een hysterische weigering iets spannends te doen, te danken aan een saai patroon van dansen op een rij en in een cirkel. Veel van de bewegingen worden opeenvolgend door alle dansers uitgevoerd en dat gaat na de eerste keer echt vervelen. Er zijn gewoon teveel dansers op de vloer, ze lopen elkaar bijna in de weg en hebben te weinig om te laten zien. Er is hier geen ruimte voor eigen expressie, het dansen is hier uitvoerwerk. Ook tussen muziek en beweging bestaat geen spanning: de circusmuziek dicteert, de beweging volgt, en niet op de meest originele manier.

Waarom deze stapeling van tekens die allemaal hetzelfde willen zeggen? Het is jammer dat op Toot na alles zo bloedserieus is ontdaan van iedere vorm van distantie en dat een mate van abstractie in het gedanste zo ontbreekt. Waarom zou je voor een publiek dat zo wendbaar en licht op de voeten is als kinderen alle obstakels uit de weg willen ruimen?

Foto Cirkus Primitif Balet: Hans Gerritsen