God is een vrouw en ze runt een nachtclub. De nacht dat we er een kijkje mogen nemen treffen we aanvankelijk slechts één bezoeker: een forse kerel in een vale onderbroek waar het duidelijk niet al te goed mee gaat. Even daarvoor zagen we hem moederziel alleen buiten staan, gevangen in een lichtbundel. Mompelend, prevelend.

Hij heeft een verschrikkelijke dorst maar durft niet te drinken. Hij klaagt zijn nood. ‘Europa bestaat niet meer. Het is overspoeld door zout water’, horen we. En: ‘Gelovigen bliezen zich op.’ Hij stamelt zijn woorden, zoekt naar antwoorden.

Veel tijd is hem niet gegund. Als bij toverslag verandert de in rood licht ondergedompelde omgeving in een kolkende orgie van bewegende objecten en woest dansende lichamen. De dreigende, sonore bastoon die klonk verandert in zware ritmische muziek. Nachtclub The Last Chance verandert in de Titty Twister, het café uit de film From Dusk Till Dawn.

Welkom in de theatrale wereld van Guy Weizman die met Salam een volgende stap zet in zijn niet aflatende zoektocht naar integratie van toneel, dans en muziek. En ook nu weer blijkt het geen gemakkelijk huwelijk. Waren het in Carrousel (2017) de vaag-poëtische tekstbijdragen die de voorstelling geen goed deden, in Salam is het het al te simpele uitgangspunt dat de wereldvrede een stapje dichterbij zou komen als joden, christenen en moslims zouden beseffen dat hun godsdiensten afkomstig zijn van dezelfde bron. Te weten: het verhaal van Izaak/Ishaq en Ismaël/Isma’ïl en hun vader Abraham/Ibrahim.

Want hij is het die zich in de openingsscène zo vertwijfeld afvraagt ‘waarom het hier toch zo heet is’. De voorstelling is vervolgens een lange hallucinante trip van een man die terugkijkt op zijn leven. Hij wordt verscheurd door twijfels over het vreselijke dilemma waar hij zich ooit voor gesteld zag: de keus tussen het opofferen van zijn zoon en zijn geloof in God. Jack Wouterse speelt deze oude, tragische man met een geweldige finesse. Hij beleeft zijn leven opnieuw, ziet de strijd tussen zijn zoons en de debatten tussen hun moeders Hagar/Hajar en Sarah. Ingrijpen kan niet meer, alleen herbeleven.

Laat het maar aan Weizman over om van zo’n gegeven een spectaculaire theatergebeurtenis te maken. De intense samenwerking met Asko|Schönbergs K[h]AOS zorgt voor een sublieme interactie tussen de muziek en het spel. Elke scène krijgt zijn eigen klankkleur, van licht minimaal tot opzwepend Arabisch. Het aparte instrumentarium zegt genoeg: naast het keyboard is er onder andere een saxofoon, een accordeon en een ud. In deze context is een Arabische versie van ‘Het kleine café aan de haven’ (inderdaad, van Vader Abraham) meer dan een gimmick, het is een prachtig voorbeeld van culturele kruisbestuiving.

Dat alles laat onverlet dat het uitgangspunt van Salam (Arabisch voor vrede) tamelijk mager is. Het is veelzeggend dat het oudtestamentische verhaal ergens in het begin van de voorstelling eerst nog eens wordt verteld. Geen mens die het blijkbaar nog kent. De loze vraag ‘bent u al beledigd?’ slaat dan ook nergens op. Natuurlijk is geen mens beledigd, in een samenleving waarin de bijbel, laat staan het oude testament, amper nog een rol van betekenis speelt. Er werd dan ook vooral gelachen.

Weizman mag graag een beetje koketteren met zijn eigen naïeve idealisme. ‘Als er maar één iemand aan het denken wordt gezet is de wereld alweer een beetje mooier.’ Zo’n bescheiden houding is nergens voor nodig. Zijn voorstellingen stralen levensvreugde en passie, zijn een feest voor oog en oor en laten ook nog eens zien dat ras, geslacht, gezindte of nationaliteit er bij hem niet toe doen. Het kon minder, zou een Groninger zeggen.

Foto: Andreas J. Etter