Zeven mannen staan op een rij te plassen tegen een reusachtig hoge, witte muur. De muur raakt doorweekt, blijkt poreus, kreukelt en lijkt te gaan scheuren. Het is slechts een van de krachtige beelden die de Franse choreografe Phia Ménard en haar Compagnie Non Nova oproepen in hun Saison Sèche. Deze openingsperformance van het Festival d’Avignon in 2018 was gisteravond eenmalig in Nederland te zien in Chassé Breda.

De zeven mannen zijn in feite vrouwen in mannenkleding. Dus ze ‘man’ te noemen, is misschien niet helemaal juist. Maar wat is waar als het gaat om genderidentiteit? Inmiddels begint het steeds meer te dagen dat je uiteindelijk bent wat je je voelt, ergens op die schaal tussen XX en XY. Althans, voor jezelf. Als je goed kunt en mag luisteren naar jezelf. Maar in het grotere systeem dat een samenleving is, draait alles vaak nog altijd om de aanname dat er in principe twee soorten zijn: helemaal man of helemaal vrouw. Hoe verhoudt zich dit zelf tot die omgeving? Deze voorstelling zet zeven vrouwelijke lichamen en een ruimte in om een heel spectrum van het zelf te verkennen en een reeks belangrijke vragen op te roepen die te maken hebben met die binaire verdeling.

Die witte muur, die volledig witte kamer of zaal die het decor vormt, eerst al eens. De scènografie is in Saison Sèche een sturende factor die de performers wel of niet de ruimte laat. In de openingsscène liggen de vrouwen met opgetrokken benen op hun rug op de vloer, met het plafond heel laag boven zich. Ze hebben ieder een wit popje dat op de vloer bij ze ligt. Hun taak is te baren. De ruimte verbiedt het ze om rechtop te lopen; het plafond is te laag, dus gaan ze letterlijk gebukt. Ze kruipen op handen en voeten. De vierpotige baarmoeders hebben pijn, wat te zien is aan het ineenkrimpen en hun trage, zware bewegingen en hangende hoofden. Ze worden telkens hard opgeschrikt door het plafond dat met donderend geweld nog iets lager komt of net wat hoger.

Later zijn ze man geworden, of hebben ze zich uitgedost als man en voeren ze hun bewegingen supermannelijk uit. Een paar sokken dat moet worden aangetrokken is in de hand van de zakenman als twee pistolen, een in elke hand, pang, pang, zo worden ze uitgerold. Voor deze figuren schuift het plafond volledig naar boven. Alle ruimte voor deze lichamen die de witte kamer rennend, pissend, spuwend en breed rondstappend veroveren.

Tot zover de twee uitersten. Hiertussen bewegen zich de lichamen in die witte ruimte, die te zien is als de samenleving en inmiddels is neergezet als een valse tabula rasa. Er zijn twee langere gedeelten die te omschrijven zijn als ritualistisch. Het eerste komt na de barende vrouwen, het tweede nadat de mannenkleding is aangetrokken. De vrouwen bedekken zich met gekleurde verf en voeren rondedansen, flikflaks, radslagen en lijnwerk uit waarbij ze elkaars handen of middel vasthouden. De mannen in hun vele lagen stoere kleding hebben een dwingende stampchoreografie die bestaat uit rechte lijnen. Ze raken elkaar niet aan, ze houden elkaar om beurten schreeuwend in de maat en in positie.

In beide delen zien we hoe het herhalende fysieke werk een andere laag aanboort, een die loskomt van vrouwelijkheid of mannelijkheid. Door de langdurige herhaling en het pure fysieke komen de lichamen in een andere kracht, een puur individuele, soms bijna dierlijke kwaliteit. De geverfde mens brult een krachtige oerschreeuw uit, maar staat wel stevig rechtop; de mens in pak gilt en jankt en rent trippelend op de tenen een hoek in. Beide sequenties lopen uit op chaos.

Maar die chaos is, zo bezien, net waar de ingang ligt voor alternatieven. Voor het afbreken van die zogenaamd neutrale ruimte waarin we leven als man of als vrouw. Compagnie Non Nova breekt letterlijk die muren af en maakt ruimte voor nieuwe wezens die dwars door de muur heen breken. De geboorte gaat gepaard met een hoop nattigheid, het druipt en drupt en klontert, het scheurt en stinkt. De uitkomst is onzeker. Maar te zien aan het lang aangehouden applaus is het een optie waar we naar verlangen. Het is een applaus als de omhelzing van een nieuwe moeder.

Foto: Christophe Raynaud de Lage