In de volledig gestripte bovenzaal van het Groninger Grand Theatre staan drie mensen op het podium, dicht op elkaar. Omdat er verder niets te kijken valt, gaat de focus automatisch naar dat groepje van twee mannen en een vrouw. Even gebeurt er niets. Je ogen glijden nog even naar die hoge, kale muren en naar die verweerde, roestbruine achterwand, maar richten zich weer snel naar dat stilstaande trio.

Dan gebeurt er iets zinsbegoochelends: tergend langzaam kantelt de zaal. Voordat je doorhebt dat je verneukt wordt door je zintuigen, ben je gedurende een paar seconden helemaal de weg kwijt. Het is een vergelijkbare ervaring, zo dringt langzaam tot je door, als wanneer op het station de trein wegrijdt waarin jij niet zit: je meent zelf al vertrokken te zijn.

Zo moet het eerste stadium van zeeziekte aanvoelen: het evenwichtsorgaan is van streek, er is sprake van een sensorisch conflict. Want het is natuurlijk niet de zaal die kantelt, het zijn de dansers die ons in de luren leggen. Bijna onmerkbaar zijn ze uiterst traag synchroon gaan bewegen, zonder van hun plaats te komen. Van links naar rechts en weer terug. Zo traag dat je het aanvankelijk niet opmerkt en dus denkt dat het de omgeving is die beweegt.

Choreograaf Paul van de Waterlaat wil juist dat met Rocking onderzoeken: de relatie tussen een bewegende omgeving en degenen die zich daarin staande moeten houden. Zijn inspiratiebron is een schip op zee in zwaar weer. Na dat fascinerend begin worden de bewegingen allengs sneller op een muzikale compositie van Georgia Nicolaou. De kabbelende zee wordt een woest kolkende watermassa, zo moet de suggestie zijn. De drie dansers (Xenia Bannuscher, Dries Vanwalle en Samuel Rhyner) hebben steeds meer moeite op de been te blijven. In hun wankele evenwicht zoeken ze steun bij elkaar totdat ook dat niet meer lukt. Door onzichtbare krachten worden ze uit elkaar gerukt.

In een toelichting wordt gesteld dat Van de Waterlaat ‘de veronderstelde hiërarchie tussen het menselijk lichaam en de omgeving’ bevraagt. ‘Terwijl de lichamen constant balanceren wordt het ook voor de toeschouwer onduidelijk wat beweegt en wat stilstaat.’ Dat nu is ijdele hoop. Afgezien van die eerste luttele seconden is het volstrekt duidelijk dat het de dansers zijn die bewegen. En hoe! In het begin van de voorstelling zijn het vooral gezamenlijke valbewegingen (en het corrigeren daarvan) die domineren, later mogen de dansers ook elementen van hun acrobatische kwaliteiten tonen. We kijken tenslotte wel naar een voorstelling van TENT, productiehuis voor hedendaags circus.

Het lijkt ook alsof met de intrede van de sprongen, de backspins en de handstanden het plezier van de dansers toeneemt, gezien de glimlachjes. Alsof ze ondertussen wel raad weten met de grillen van de ziedende zee. Maar een uitputtingsslag blijft het, tot het bittere eind.

In het voorprogramma is de fraaie solo L O N E te zien van Luuk Brantjes. De jonge circusperformer (25) ontroert met slechts een paar attributen. In het eerste deel draait hij rondjes op een rode draaischijf waarbij hij zich voortdurend lijkt te verbazen over hetgeen hij toch echt zelf veroorzaakt. In het tweede deel maakt hij reuzensprongen (inclusief salto’s) met behulp van een wipwap. Een standaard circusding zou je zeggen, ware het niet dat Brantjes het in zijn eentje doet. Zijn contragewicht is een soort kleine zitzak die in het eerste deel ook een bescheiden rol speelde.

Foto: TENT