De voorstelling Reis opent met een lege speelvloer waar zangeres Aïda Dao haar grote tassen neerzet. Haar reis is voorbij, het is tijd een thuis te creëren. Dat doet ze niet alleen met doeken, spullen en instrumenten uit haar thuisland Burkina Faso, maar vooral met zang en ritmes. Zo kun je overal een thuis maken.

Dao wordt in haar nieuwe thuis opgewacht door de Franse violist Benoit Leseure, die haar welkom heet met zijn Bretonse klanken en zich allengs mee laat voeren door haar Afrikaanse zang en ritmes. Al zingend bouwen ze in deze voorstelling van een dik half uur met bamboestokken een stellage, waar kleurrijke doeken in komen te hangen. Hoe leger haar tassen, hoe warmer en kleurrijker het toneelbeeld. Als twee ontheemden vinden ze elkaar in de traditionele muziek uit hun culturen.

Een en ander resulteert in een hartverwarmende, maar wel enigszins afstandelijke voorstelling. Dao en Leseure hebben veelal de neiging zich erg tot elkaar te richten, terwijl het, zeker bij deze jonge doelgroep, zo belangrijk is om het publiek te erkennen, oogcontact te maken en op die manier actief tot de voorstelling te laten verhouden.

Het live bouwen van het decor – als symbool voor een nieuw ‘thuis’ – is een prachtige vondst en levert een mooi eindresultaat op, maar zorgt af en toe ook voor onnodig gepruts. In de dramaturgie van deze voorstelling is het opbouwen van het decor voor de ogen van het publiek een belangrijke lijn, maar dat wordt bij vlagen een beetje terloops gedaan, stiekem bijna soms. Een scherpe keuze hierin had de voorstelling, die nu vooral drijft op haar muzikale kwaliteit, meer theatraliteit en diepgang gegeven.

Daardoor is Reis (of in het Dioula: ‘Tamaa’) nu vooral een muzikaal werk. Daarin is het van grote kwaliteit en heeft het een ongelofelijke eigenheid. In theatraal opzicht valt er beduidend minder aan deze voorstelling te beleven.

Foto: Jean Francois Flamey