De tekst van Reindier werd weliswaar voor de corona-uitbraak geschreven, maar de thematiek die met deze voorstelling van het zuid land wordt aangevlogen, resoneert sterk met het afgelopen half jaar, waarin sociale distantie, thuisquarantaine en anderhalvemeterregels ineens orde van de dag werden.

Reindier is een wanhopige ontsnappingspoging aan een teveel aan liefde. De voorstelling gaat over een jongen die door zijn moeder in extreme bescherming is opgegroeid. Uit angst voor het ‘breekbare’ en ‘fragile’ schepsel dat ze heeft gebaard, heeft ze hem zijn leven lang aan de buitenwereld onthouden. ‘De wereld is een wrede plek voor tere zielen’, volgens haar. Tussen vier muren, op afstand van alle onvoorspelbare gevaren buiten en dicht tegen de borst van zijn moeder, kon hij in alle veiligheid opgroeien. Maar handelde ze daarmee in het belang van haar kind, of vanuit haar eigen angsten? Want wie te veel wordt weggehouden van pijn en leed, krijgt haast als vanzelf een onstilbare behoefte eraan. Dan wordt een omhelzing uit liefde een wurggreep, veiligheid een gevangenis.

Jorg van den Kieboom, die deze voorstelling samen met Hidde Brouwers regisseerde, schreef een tekst waarin het voor de hand zou liggen dat de zoon zich in zijn prille coming of age afzet tegen zijn overdadig beschermende moeder. Dat gebeurt in zekere zin ook: het personage probeert zich te ontworstelen aan haar verstikkende greep en richt zich op de wereld om hem heen. Maar tegelijkertijd keert hij zich nooit helemaal van haar af. Wanneer hij op de speelvloer in zijn moeder transformeert zie je ook een tomeloze poging, of behoefte, haar te begrijpen, om de afstand die ze schepte door hem te dicht bij haar te houden, weer te slechten.

Misschien wel de grootste troef van de voorstelling is het spel van de dertienjarige (!) Lucas Siljée. Trefzeker, beheerst en met een uitmuntende tekstbehandeling geeft hij de relatief complexe monoloog prachtig vorm. Dat vraagt niet alleen om lef, maar vooral om vakmanschap. Met treffende contrasten die hij in zijn mimiek en stemgebruik aanbrengt, transformeert hij van het jonge personage naar de moeder en weer terug. Dat is zonder meer grote klasse.

Niettemin mist de voorstelling gaandeweg een helder hier en nu, een houvast waar je als toeschouwer op kan bogen. Over het geheel genomen zijn zowel tekst en regie van Reindier bovendien qua ritme erg statisch. Daardoor blijft de voorstelling onnodig op afstand. De makers zetten veel in op vorm: niet alleen wanneer het personage zijn moeder speelt, ook als hij als zichzelf aan het woord is, praat hij in omfloerste taal, in literaire bewoordingen en metaforen: hij heeft het over ‘badwater dat hem omarmt’, en spreekt van ‘glazen tranen’ wanneer hij een imaginaire ontmoeting beschrijft die zijn verlangens inlost. Mooi, maar het is soms moeilijk om daarachter een kwetsbaar, zoekend, jong kind te zien.

Op de spaarzame momenten dat het personage, in alle eerlijkheid en zonder opsmuk, zich laat ontvallen hoe hij daadwerkelijk tegenover zijn moeder staat – en hoe meerduidig en verwarrend die relatie is – is de voorstelling verreweg het interessants. Daaruit tekent zich een grote kwetsbaarheid. ‘Er zit geen kwaad in jou’, zeggen zowel moeder als zoon op enig moment tegen elkaar – maar het is de vraag of ze het tegen de ander zeggen of dat ze zichzelf, tegen beter weten in, aan het overtuigen zijn.

Foto: Moon Saris