Zodra het zaallicht dooft, daalt in de daaropvolgende negentig minuten de wiskundige materie van Jan Beuving (1982) neer. Een lange zit wordt het geenszins, want met veel spelplezier presenteert hij zich als cabaretier die zich tussen verschillende groepen begeeft. Denk aan alfa’s en beta’s, zijn ‘linker- en rechterwereld’, en bovenal tussen wiskundigen en kunstenaars. In zijn ijzersterke tweede programma Raaklijn komen zijn thema’s mooi samen, al had het aantal liedjes net iets minder gemogen. 

Dat die liedjes kwalitatief zijn, staat echter buiten kijf, zeker door het fraaie en gevoelige pianospel van Tom Dicke. Vooral bij het geestige nummer ‘Fermat’ is Beuving op zijn sterkst, wanneer hij met diverse rijmwoorden strooit, die ook nog eens heel lekker getimed zijn. Maar ook het gevoelige liedje ‘Majellapark’, wat gaat over een grote, overleden wiskundige is prachtig. Toch ligt de kracht van Beuving in zijn gloedvolle vertelstijl ten aanzien van zijn grote passie: wiskunde.

Dat komt vooral tot uiting wanneer hij plaatsneemt achter de overheadprojector en de functie van de tangens uitlegt, nadat hij het publiek even laat sudderen in wetmatigheden en formules. Hij test of de definitie van cabaret, ooit opgesteld door cabaretdeskundige Wim Ibo, nog steeds geldt. De uitkomst daargelaten, vervolgt Beuving in heldere volzinnen over de zin en onzin van de tangens, geïllustreerd met pen en geodriehoek. Zo krijgt de voorstelling iets van een gezellig college, zonder dat het afdoet aan het tempo of de grapdichtheid. Het maakt hem direct sympathiek en dat is nodig bij een voorstelling die niet per se voor het grote publiek is gemaakt. Uiteraard komen ook de nodige vooroordelen over wiskundigen (‘autisten’) voorbij, zoals de compulsieve behoefte om trivialiteiten als snelheidsborden helemaal te doorgronden.

Het is precies wat Beuving een zeer frisse en originele cabaretier maakt, zeker omdat de titel van de voorstelling volledig recht doet aan de inhoud. Zo vertelt hij over zijn voetbalteam en de wat discutabele gang van zaken rondom de sponsorloterij, maar ook hoe hij zich verhoudt ten opzichte van wiskunde en cabaret, en uiteraard de ‘alfa’s en beta’s’. Het programma wint vooral aan kwaliteit wanneer Beuving ingaat op zijn inspiratiebron Maarten van Roozendaal; de schijnbare tegenstelling tussen wiskunde en kunst wordt op een weegschaal van waarheid en geloofwaardigheid gelegd, en daar zit precies de kern van de schoonheid van Raaklijn. Na exact negentig minuten overheerst er dan ook grote voldoening; de voorstelling zit strak en logisch in elkaar en dat maakt het toegankelijk om naar te kijken. Beuving verdient vanaf hier een groter publiek.

Foto: Jaap Reedijk